•10 zijne deelneming aan het gevecht te Oostburg was het gevolg eener belofte, op het slagveld van Waterloo gedaan aan een Belg, die hem het leven had gered, om, wanneer België eenmaal zijn arm mocht noodig hebben, op diens verzoek te hulp te snellen. Wij trachtten hem over te halen, om met het oog op zijn ernstigen toestand te Aardenburg voorloopig te blijven. Hij verkoos echter naar brugge door te rijden, alwaar hij al spoedig aan zijne wonden overleed. Niet lang echter duurde onze rust. Des Dinsdags, 2 November, kwam GrÉgoire met 150 man en een stuk geschut van Malde- ghem terug, (welk aantal spoedig weer tot 100 aangroeide). Zoo verliep die week, zonder dat iets bijzonders voorviel tot des Don derdags 1 November. Het was op dien dag, dat mijn broeder de notaris, Servaas, van Middelburg terugkwam, waarheen hij zijne vrouw en kinderen gebracht had. Men heeft gemeend, dat zijne terugkomst de aan leiding gaf tot het daarop gevolgde besluit van GrÉgoire. Deze begon tegen den avond te bevelen, dat elk wapen, dat men bezat, moest worden afgegeven op straf van gefusilleerd te worden bij overtreding, terwijl hij vier inwoners aanwees, die als gijzelaars onverwijld naar Brussel zouden worden gevoerd. De aangewezen personen waren mijne broeders Servaas en Adriaan, de ontvanger der rijksbelastingen Marinüs Blonker en de secretaris Jacobus liUYKX. Het laat zich begrijpen, hoe mijn broeder Servaas bij de ge dachte aan zijne vrouw en kinderen te moede was. Spoedig was dan ook mijn besluit genomen. Ik verzocht GrÉgoire mijn broeder te mogen vervangen en wees hem daarbij, wat juist niet snugger van mij was, op diens vrouw en kinderen. Hij antwoordde mij dan ook daarop terecht: „Ce sont justement ceux, qu'il nous faut". Maar een onweerstaanbare drang deed mij besluiten om althans, zoo mogelijk, mijne broeders te vergezellen. Gereedelijk deed zich daartoe eene gelegenheid op. Ik gaf GrÉgoire te kennen, dat onder de buitengewone omstandigheden, waarin Aardenburg verkeerde, de burgemeester (ik bevond mij te diens huize) zijn secretaris onmogelijk missen kon en hij mij dus zou toestaan, dien te vervangen. GrÉgoire erkende de gegrondheid van dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 84