41 argument en stond mijn verzoek toe. Inmiddels was de secretaris reeds van zijn hoogbejaarde ouders afscheid gaan nemen. Toen hij onder den zichtbaren indruk van dat afscheid terugkwam, deelde ik hem mijn besluit mede en het bleek, dat hij daarmede alleszins vrede had. Ofschoon onbekend met het doel, dat GrÉgoire met onze op voering als gijzelaars beoogde, nam ik de zaak niet zoo heel zwaar op, althans niet zoo zwaar, als mijn lotgenoot Blonker, die' mij naderhand vertelde, hoe hij, in Maldeghem te bed gaande, zoodanige positie had aangenomen dat hij, wilde men hem dooden, onmiddellijk in het hart zou getroffen worden. Wel is waar had Jaspin, bij het vernemen van mijn besluit mij toegevoegd: „Tu es fou", waarop ik geantwoord had„On y regardera bien deux fois avant de nous fusilier", maar GrÉgoire kwam mij toch een gentleman voor, en ik zag geen enkele omstandigheid, op grond waarv an ons zulk een lot zou te wachten staan. Intusschen was het ongeveer vier uur geworden en er werd besloten, dat wij slechts tot Maldeghem zouden reizen, aldaar overnachten en den volgenden ochtend onze reis zouden vervolgen. Omstreeks dat uur reden wij uit Aardenburg, waar natuurlijk de verslagenheid groot was, geëscorteerd door eenige manschappen, waaronder drie officieren en gecommandeerd door zekeren comte d'Origny, een Protestantsch Franschman, die ons, gelijk straks blijken zal, allerhumaanst bejegende en het „noblesse oblige" te onzen aanzien in volle toepassing bracht. Het was een echte regenachtige, sombere Novemberdag en bij de onbekendheid der landstreek waren de manschappen steeds op hun hoede, zoodat wij ze nu en dan de hanen hunner geweren hoorden overhalen, wat ons niet verontrustte, als wel wetende, dat er daar ter plaatse aan geen vijand voor hen te denken viel. En zoo kwamen wij te Maldeghem in de herberg der familie Storm, die tevens stadhuis was. Die familie bestond uit man, vrouw en een aantal kinderen. Beiden waren brave lieden, die wij van kindsbeen hadden gekend en wier woning ons vaak aan menig vroolijk partijtje had herinnerd. De goede vrouw, die onzen toestand niet vermoeden kon, meende bij onze komst, dat wij voor ons genoegen de officieren vergezelden, maar toen zij de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 85