XIV heer De Stuers, en dat hij als diens rechterhand voor de oude gebouwen in Zeeland werkzaam is geweest. Yan deze werkzaam heid, die het Rijk grootendeels bekostigde, was een bureau in Den Haag, niet een gewestelijk genootschap het middelpunt. We mogen ons over de resultaten verheugen, ofschoon het voor den roem van Zeeland beter geweest was, wanneer de Zeeuwen het zelf hadden weten te klaren. Nu zijn de Abdijgebouwen ge restaureerd en de heer Prederiks is van zijn opzicht daarop ontheven nog werkt hij als lid der monumenten-commissie aan de beschrijving van Zeelands oudheden, maar de leider van een beweging in Zeeland is hij niet, was hij niet meer sinds hij uit Middelburg vertrok, misschien reeds niet meer sinds 1895. Wil men aan gewestelijke, plaatselijke krachten opnieuw een kans geven, dan dient de post van den heer Brederiks in ons museum beschikbaar te zijnzoo heeft het bestuur het ingezien, toen het den afwezigen conservator ontsloeg. Dit is dunkt mij begrijpelijk. Wat ik niet begrijp, is iets anders. In ons land bestaat en bloeit een Oudheidkundige Bond. Deze is 7 Januari 1899 opgericht, wat in 1898 moet zijn voorbereid. Nu heb ik in de notulen der vergadering van directeuren en leden van 5 October 1S98 gelezen, dat het Zeeuwsch Genootschap tot den Bond is toegetreden. Waarom is dit tot den jongsten tijd een doode letter gebleven? Jn de ledenlijst vindt men een aantal genootschappen, waarmede het onze mag vergeleken worden maar ook afgezien daarvan is het absoluut onaannemelijk, dat ons Genootschap zou zijn geweerd. Verscheidene van onze leden zijn correspondeerende leden van den Bonduit hun midden mag het vijfde bestuurslid gekozen worden, en deze eer is mr. Polman Kruseman te beurt gevallen nochtans is de anomalie niet opgemerkt. Dat ons Genootschap lid van den Bond moest wezen, werd zoo natuurlijk geacht, dat de voorzitter van den Bond als lid van het Genootschap ons feest op 9 Juli bijwonende, namens den Bond zijn gelukwenschen uitbracht. Door die gebeurtenis is de aandacht gevallen op het vreemde in de verhouding, en deze is sedert geregeld. Reeds noemde ik de Monumentencommissie en den Oudheid kundigen Bond. Nog wil ik wijzen op de Museumcommissie, op

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1920 | | pagina 18