IX
ten deele door mij nog in de kast aangetroffen, aan den rijks
archivaris in Zeeland in bruikleen afgestaan".
Zooals reeds boven is opgemerkt, is de plaats van den con
servator van ons kabinet van oud- en zeldzaamheden
vacant gebleven. In mijn vorig verslag heb ik mij veroorloofd
uiteen te zetten, welke belangrijke taak voor een eventueelen
conservator als middelpunt van den oudheidkundigen dienst in
Zeeland zou zijn weggelegd. Wat ik toen uitsprak, waren meer
persoonlijke wenschen dan vooruitzichten, want reeds was bij
Kon. besluit van 23 Maart 1920 de op 12 Juli 1919 door
de Provinciale Staten van Zeeland vastgestelde verordening tot
instelling eener Provinciale Zeeuwsche Schoonheids- en Archaeo-
logische Commissie goedgekeurd, en weldra benoemden de Gede
puteerde Staten de leden der commissie, welke 1 Mei 1920 in
werking trad. Dat het voorzitterschap en het secretariaat der
commissie door twee conservatoren van ons museum worden ver
vuld, kan ons tot tevredenheid stemmen, omdat er zoo althans
eenig verband tusschen ons, toch ook archaeologisch, Genootschap
en deze commissie is gebracht, maar wij zullen eerst voldaan zijn,
wanneer in de commissie een persoon op den voorgrond treedt,
die zich tegelijkertijd het genoemde kabinet wil aantrekken. De
heer Unger, op wien we in de eerste plaats onze hoop vestigden,
meent naast zijn veelomvattend werk aan onze prentverzameling
niet ook nog de zorg voor dit kabinet op zich te kunnen nemen,
en wij mogen niet anders dan zijne redenen eerbiedigen.
Natuurlijk heb ik mijzelf ook afgevraagd, of ik persoonlijk
voor de onbeheerde afdeeling meer zou kunnen doen. Inderdaad
heb ik in het eerste jaar van mijn secretariaat daartoe wel neiging
gehad, maar sedert werd mijn beperkte tijd in beslag genomen,
voornamelijk door de opdracht door Gedeputeerde Staten van de
inspectie der gemeente- en waterschapsarchieven. Hoewel de be
schikbare tijd daardoor afnam, zoodat. ik in elk geval voorloopig
iedere gedachte aan eene ernstige bemoeiing met het kabinet van
oud- en zeldzaamheden van mij af moest zetten, kon ik niet
ontkennen, dat de verplichte reizen van den inspecteur door de
provincie zijne archaeologische kennis ten goede moest komen.