X
De combinatie archiefinspecteur-archacoloog lijkt mij inderdaad niet
ongunstig, afgescheiden van mijne persoonlijke geschiktheid, waar
omtrent ik eene eigene meening heb, die ik niet behoef uit te
spreken. Wat mij betreft, is de zaak niet meer actueel, maar
mijn eveutueele opvolger mag ze in overweging nemen.
In mijn vorig verslag zinspeelde ik op zekere maatregelen
van het bestuur op oudheidkundig gebied, waaromtrent ik nadere
mededeelingen toezegde. De zaak is deze. Ons medelid, de heer
J. A. Hubregtse, te Burgh, thans te Haamstede, is sedert meer
dan tien jaren bezig geweest met het verzamelen van aardewerk,
sieraden en munten, op het strand en in de duinen van Schouwen
gevonden. Omtrent de vermoedelijke herkomst van deze voor
werpen heeft hij studiën gemaakt, die de ernstige aandacht van
dr. Holwerda, den directeur van het Rijksmuseum van oudheden
te Leiden, hebben getrokken. In het laatst van het leven van
mr. Polman Kruseman hebben er besprekingen plaats gehad
tusschen dezen en den heer Hubregtse, ook tusschen hem en
dr. Holwerda. Ons bestuur machtigde mij deze te hervatten.
De zaak was intusschen iets meer ingewikkeld geworden, doordat
de heer Hubregtse in het najaar van 1919 aandrong op een
wetenschappelijk onderzoek van een vluchtberg onder Duivendijke,
welken de eigenaar was begonnen af te graven, zoodat het gevaar
niet denkbeeldig was dat de berg geheel verdwijnen zou, terwijl
de heer Hubregtse daarin keramiek gevonden had, welke z. i. her
komstig moet zijn van eene soortgelijke bevolking als die waarvan
hij de cultuur in de duinstreek had nagevorscht. De mede
deelingen, welke hij dienaangaande aan het bestuur deed, toe
gelicht door een viertal photographieën, leidden tot een verzoek
aan den bedoelden eigenaar om de afgraving voorloopig te staken,
dan tot eene correspondentie met dr. Holwerda, en eindelijk in
April 1920, niet lang na de vorige Algemeene Vergadering, tot
een bezoek van den spreker van dezen avond aan het Schouwen-
sche strand en duin.
De heer Hubregtse ontving mij te Burgh en stelde mij voor
eerst de vindplaatsen te bezoeken en dan de door hem aange
legde verzameling te beschouwen. Ik nam dit aan en zoo wandel
den wij langs den voet van het duin naar Westenschouwen, waar