XXIV
loopen. Ook deze regeling heeft haar geschiedenis, waarover men
niet zoo simplistisch een oordeel kan vellen. Toen men indertijd
de bestuursbenoeming zoo regelde als zij nu is, was men sterk
onder den indruk van het feit, dat het Genootschap te veel dreef
op den voorzitter en den secretaris. Het was niet uit te maken,
en het zal wel nooit uit te maken zijn, of dit aan de inrichting
lag, dan wel aan de personen van mr. De Wind en dr. Kruseman.
Men heeft toch heil gezien in een wisselend voorzitterschap. Nu
men later het voorzitterschap weder blijvende gemaakt heeft, zal
een voorzichtig beoordeelaar nog geen conclusie durven trekken
of dit al dan niet de voorkeur verdient boven het wisselende
voorzitterschap; er zijn toch te weinig gegevens en men kan de
zaak niet scheiden van den persoon. Zoo kan men ook moeilijk
beslissen, of het in het algemeen voor het Zeeuwsch Genootschap
gewenscht is, dat het voorzitterschap bekleed wordt door den
Commissaris der Koningin. Waar men wel een oordeel over
hebben kan, is over de verdiensten van mr. Dijckmeester, Com
missaris der Koningin en blijvend voorzitter, ten opzichte van
het Genootschap. Maar een aftredend secretaris is niet de man,
die daarvoor den dank van directeuren en leden behoort te
brengen.
Wel heb ik iets te zeggen voor mijn persoon. Mr. Dijckmeester,
toen ik ruim twee jaren geleden door U werd aangezocht om
het secretariaat van het Zeeuwsch Genootschap op mij te nemen,
heb ik gemeend daarin te moeten toestemmen, hoewel het be
zwaarlijk scheen mr. Kruseman op te volgen en bovendien het
aanstaande anderhalve eeuwfeest moeilijkheden dreigde mee te
brengen omdat ik met U overtuigd was, dat het ook voor mij
een eereplicht was het Genootschap mede in stand te helpen
houden. Toch heb ik geaarzeld. Mijn laatste schroom is over
wonnen toen U mij de belofte hebt gegeven, mijn taak zooveel
mogelijk te zullen vergemakkelijken. De wijze waarop U de
belofte hebt gehouden, heeft mijn verwachting meer dan over
troffen. Gaarne heb ik mij overgegeven aan de leiding van een
man, die mij in leeftijd, in positie en in wereldwijsheid verre
overtreft, en ik zal steeds erkentelijk zijn voor hetgeen ik aan
Uw omgang heb te danken.