21 Vlaanderen gemaakt. „No poet", merkt W. E. Gladstone op l), „when seeking to give an idea of a visual object, would employ as the vehicle of his illustration any such object but one with which he had been actually conversant", een bewering, die in haar algemeenheid niet zonder bedenking is. Zou Gladstone uit de regels: „Non fece al corso suo si grosso velo Di verno la Danoja in Ostericch, Nè Tanai la sotto il freddo cielo, Com' era quivi" 2) durven concludeeren, dat Dante Oostenrijk en Rusland heeft be reisd Neen, wat Gladstone en Kraus 3) ook mogen aanvoeren, de waarschijnlijkheid der Vlaamsche reis is niet aangetoond 4) en men doet het veiligst met zich, wat Dante's zwerftochten betreft, te houden aan de zes punten, door Scartazzini opgesteld 5). Zelfs laat zich bij nader onderzoek zeer positief de waarschijn lijkheid betoogen, dat de Dichter niet met eigen oogen de dijken in Vlaanderen heeft aanschouwd. De dijken van den Phlegethon worden op de aangehaalde plaats niet voor de eerste maal ge noemd. Dante spreekt er ook reeds in den voorafgaanden zang van „Lo fondo suo ed ambo le pendici Fatte eran pietra, e i margini da lato" 6). Nu staat het boven allen twijfel vast, dat het dijkwezen in Vlaanderen zich bijzonder vroeg ontwikkelde 7), maar dat men daar in Dante's tijd, dus omstreeks 1300, reeds gebruik maakte van steenen glooiingen (pendici) is geenszins aannemelijk. Wel 1) Did Dante study in Oxford?, in: The Nineteenth Century, 1892, 1032. 2) Inferno XXXII, 252S„Nooit maakte zich voor zijn loop de Donau in Oostenrijk zulk een dicht winteromhulsel, noch de Don, ginds ouder den kouden hemel, als hier was". 3) F. X. Kraus, Dante, 69. 4) Zie nader H. IIauvette, Dante (Nederl. vertaling van W. Davids), 147, 308. 5) Enciclopedia Danlesca, II, 14-82. 6) Inferno XIV, 82, 83: „Zijn bodem en de beide glooiingen waren van steen gemaakt, evenals de zoomen er langs". 7) Zie H. Pirenne, Geschiedenis van België, I, 142, waar verschillende mede- deelingen over de bedijkingen gedaan worden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1921 | | pagina 79