22 komen zij betrekkelijk vroeg voor. De schrijvers tusschen 1800 en 1900 namen nog aan, dat de steenen glooiingen eerst in de 18e eeuw werden toegepast, doch Beekman bewees in 1905, dat deze dijkbekleedingen in Zeeland reeds omstreeks 1G50 bekend waren en in den allerjongsten tijd bleken zij zelfs reeds in de 16e eeuw, zij het ook in zeer primitieven vorm, aangewend te zijn geworden. De heer Verhoeven, een der uitgevers van A. Vier- lingh's Tractaet van dijckagie 2), zet dit in zijn inleiding uiteen (blz. XLVII) en concludeert als volgt: „Hieruit blijkt dus ten klaarste, dat de steenglooiingen in haar wordingsvorm, zij het dan ook schaars van wege de hooge kosten, in de zestiende eeuw reeds voorkwamen" 3). Al bestaat dus het gebruik van steenglooiingen reeds veel langer, dan men vroeger dacht, toch mag uit de woorden van den nauwgezetten waterbouwkundige mijns inziens gerust worden afgeleid, dat omstreeks 1300 in onze streken de dijken zonder uitzondering nog uit zuivere klei be stonden en dat dus Dantk wat Vlaanderen betreft onmogelijk door eigen aanschouwing tot zijn vergelijking kan zijn gekomen. In Italië daarentegen, met zijn grootendeels steenaclitigen bodem, zijn vermoedelijk steenen waterkeeringen in alle tijden aangewend geworden en ook de verhoogingen langs de oevers der Brenta zullen wel van steen geweest zijn. Dat deze door baar aanblik den Dichter zijn vergelijking in de pen gegeven hebben, is zeer goed denkbaar. De penteekening van Botticelli ter illustratie van Inferno XV 4) vertoont twee verhoogingen, die geheel uit natuursteen zijn samengesteld en niets op Vlaamsche dijken ge lijken, wat ons geenszins verwondert. Maar, al heeft Dante de dijken der „Fiamminghi" niet zelf gezien, hij had dan toch van hun bestaan vernomen. Op welke wijze is niet gebleken, gelijk van tallooze andere wetenswaardigheden in zijn werken de bron onbekend is. Waarschijnlijk zijn over de dijken bij Brugge mondelinge berichten tot hem doorgedrongen. Bassermann gelooft niet, dat de faam van die werken destijds 1) Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795, I (1905), 512. 2) Uitgegeven in 1920 door J. de Hullu en A. G. Verhoeven. 3) De spatiëeringen zijn van mij. 4) Te Berlijnafgebeeld o. a. bij K. Federn, Dante, 30.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1921 | | pagina 80