30 lingen lag, wordt ook genoemd in een register van 1435 t). Vermoedelijk werd gedurende den storm van Allerheiligen 1570, met hetgeen er toen nog van het eiland Wulpen restte, ook de Ileidenseepolder overstroomd door de Heidensee, waaraan hij eertijds ontwoekerd was. Eerst omstreeks 1637 werd Wulpen weder bedijkt en hiermede herleefde de naam van een eiland, dat, niet minder dan Kadzand, in onze literatuurgeschiedenis een eigen aardige plaats inneemt 2). Het is dus, zooals werd aangetoond, volkomen zeker, dat Kadzand oudtijds geen deel uitmaakte van Zeeland. In 1580 sloot het zich, gelijk gezegd, als onderdeel van het Vrije van Brugge voorloopig aan bij de Unie der Noordelijke gewesten en in 1604 werd die aansluiting bekrachtigd. Na het korte tusschen- spel van den Eranschen tijd, voegde de Souvereine Vorst in 1814 Kadzand met het overige oude Staats-Vlaanderen bij de provincie Zeeland 3), welker hoofdstad Middelburg op de wekelijksche markt steeds talrijke bezoekers uit het eigenaardige land van Kadzand ontvangt, waarvan de vrouwen kenbaar zijn aan haar deftige en ouderwetsche plaatselijke kleederdracht. De vruchtbaarheid en de welvaart van het land hebben wel eens al te fraaie voorstellingen uitgelokt. Zoo gewaagt bijvoor beeld Ludovico Güicciardin], de Elorentijn, die in het midden der zestiende eeuw de Nederlanden heeft beschreven en behoort tot hen, die mcenen, dat Dante met Guizzante Kadzand bedoelde, van een stad, die op dit eiland zou hebben gelegen, met veel schoone en rijke dorpen 4). De waarheid is, dat aanvankelijk het eiland Kadzand slechts één dorpje droeg, „Onzer-Vrouwenkerke" of „Marienkerke" geheeten 5), het latere dorp Kadzand, en dat zuidelijk daarvan aan het Zwin zeker reeds in 1302 een complex 1) Zie J. de Hullu, Aanteekeningen over de veranderingen langs de noordkust van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen van omstreeks 14151640, in: Archief v. h. Zeeuwsch Genootschap, 1915, 43. 2) Zie voor het verband tusschen Heidensee, Wulpen en de Goedroensage, die voor een gedeelte op dit eiland speelt, W. J. A. Jonckbloet, Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst, I, 78; E. Martin, Kudrun, Einleitung, XLIX. 3) Besluit van den Souvereinen Vorst van 20 Juli 1814, nr. 22 (Sthl. nr. 83). 4) Beschrijvinghe van alle de Nederlanden (1612), 307. 5) Bijdragen Zeeuwsch-Vlaanderen, II, 203.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1921 | | pagina 88