VI Wij hebben reeds opgemerkt, dat de éénheid van ons aller denken tot uiting komt aan het luisteren naar elkanders lezingen. Toch is het de vraag of die éénheid practisch gesproken niet te veel geforceerd wordt en of het steeds allen te zamen vergaderen het peil der voordrachten niet noodeloos drukt. Juist in verband met de gemengdheid van het gehoor zal men bewust of onbewust er naar streven om aan de oppervlakte te blijven, ten koste dikwijls van de technische volkomenheid. Men heeft ook vroeger dit bezwaar gevoeld reeds in 1773 werd besloten, dat de directeuren en leden zouden worden geschikt in onderscheiden klassen volgens de takken der wetenschappen doch bijna een eeuw lang is dit besluit een doode letter gebleven. Eerst in de ledenvergadering van 3 Februari 1869 deelde de voorzitter mee, dat het bestuur overeenkomstig art. 44 der destijds kortelings in werking getreden Genootschapswet van 1868 de oprichting van afdeelingen wenschte te bevorderen en daarom aan de leden de gelegenheid zou geven om zich in te schrijven bij één of bij beide afdeelingen, welke het wilde samenstellen, en waarvan de eene zou zijn een afdeeling voor historische wetenschappen, daaronder begrepen geschiedenis en oudheidkunde, letteren, rechten en staatswetenschappen, de andere een afdeeling voor natuurkundige wetenschappen, daaronder be grepen geneeskunde, natuurlijke geschiedenis en exacte weten schappen. De afdeelingen hebben zich ook werkelijk geconstitueerd en vergaderingen gehouden, maar elf jaar later behoorden zij alweer tot het verledene. Hoe kwam dat F Men heeft bij de oprichting der afdeelingen de regeling der gebruikelijke maandelijksche vergaderingen, zooals die ook thans nog gehouden worden, onaangetast gelaten en op deze wijze werd al te veel gevergd van de belangstelling der leden. Het is echter mijn stellige overtuiging, dat de heroprichting der beide afdeelingen en daarbij afschaffing van de maandelijksche vergadering van leden, tot ajle faculteiten behoorend, nieuw leven aan het Genootschap zou schenken en ik hoop hartelijk, dat mijn woorden weerklank bij de leden en het bestuur mogen vinden. Het denkbeeld van te kunnen spreken voor medeleden, wier geest 1) Notulen van 6 April 1773.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1922 | | pagina 14