6 dat die band, als ik het zoo zeggen mag, in het College zelf lag ingeweven. Alleen zij kwamen in aanmerking tot hoogbaljuw of schepen benoemd te worden, die reeds met het Yrije van Sluis in contact stonden. Men moest zes maanden vrijlaat, d. w. z. burger van het Vrije zijn, en bovendien ten minste 18 gemeten land in het Vrije bezitten. Wie reeds 31 jaar vrijlaat was, en dus geacht kon worden voldoende ingeburgerd te zijn, kon het zonder grondbezit klaarspelen. Dat H. H. M. hun doel niet voorbijgestreefd zijn, daarvan leveren de talrijke studies van Dr. De Hullu de volslagen bewijzen. Bij lezing dier geschriften, die niet alleen van wetenschappelijken zin maar ook van groote liefde voor zijn geboortegrond getuigen, wordt men telkens getroffen, hoe het College 's Lands van den Vrije hart voor de bevolking heeft, ja zoo sterk, dat het somwijlen wel lijkt alsof dat College in stee van orgaan der Staten-Generaal orgaan der bevolking is. Om slechts enkele grepen te doen. Wanneer in het jaar 1651 het z.g.n. tweede gedeelte van den Generalen Prins Willempolder drooggelegd is, vestigen zich op den beverscliten bodem de eerste bewoners van de nieuwe parochie het tegenwoordige Schoondijke. In het jaar 1655 maken zij reeds een vrij aanzienlijk getal uit en krijgen behoefte aan een eigen predikant. Zij wenden zich tot tie heeren van het Vrije om door hunne voorspraak van de Staten-Generaal de aanstelling van een predikant te verwerven. Nog hetzelfde jaar wordt aan den wenscli der Schoondijkenaren voldaan. Omstreeks het jaar 1718 neemt de Waalsche Gemeente te Cadzand door de overkomst van vele réfugiés uit de buurt van Rijsel gestadig in zielental toe, zoodat het noodzakelijk is een kerkgebouw te stichten. Daarvoor verzoekt die Gemeente aan de Staten-Generaal een toelage in eens van f 2000,Natuurlijk wordt ook de steun van het College 's Lands van den Vrije van Sluis gevraagd. En het is alsmede op de brieven van aanbeveling van dat College, dat de gevraagde toelage verleend wordt. In de jaren 1730 e. v. had de ontvolking van de streek zulke afmetingen aangenomen, dat er telkens, als de tijd van wieden en oogsten aanbrak, tusschen de twaalf- en vijftienhonderd vreem-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1922 | | pagina 62