11
schorren bekwaam, om ingedijkt te worden. Enkele ingezetenen
richtten eene sociëteit tot bedijking op en wendden zich tot de
regeering, doch zonder succes. Een vreemde sociëteit, bekend
onder den naam van „Compagnie Ottevaere" streek in het jaar
1802 een deel van den buit op, en voor de overige schorren werd
een octrooi tot bedijking verleend aan den Eranschen generaal
Van Damme, bij wijze van gunst, hoe pijnlijk voor de inge
zetenen omdat hij het was, die Zeeuwsch-Vlaanderen voor
Frankrijk veroverd had. Zoo werd in 1806 ingedijkt de Au-
sterlitzpolder, aldus genaamd naar den bekenden veldslag, waarbij
het krijgsbeleid van generaal Van Damme niet weinig tot de
overwinning had bijgedragen. Een andere polder, de Sophia-
polder heette naar zijn echtgenoote.
Kortom allerwege een gedwongen verfransching en een gedwongen
vervreemding aan het oude vaderland.
De kerkelijke handen hielden nog het langst stand. Ook daaraan
kwam in het jaar 1802 een eind, toen de regeling ran den
Protestantsehen godsdienst van toepassing werd verklaard. Volgens
die regeling mochten de Protestantsche kerken noch hunne dienaren
relation met vreemde mogendheden of overheden onderhouden. De
parochiale kerken werden vereenigd tot twee consistoriale kerken, t.w.
van Sluis en lJzendijke. Die consistoriale kerken van Sluis en
IJzendijke sloten echter een conventie met de Classis Walcheren
tot regeling van de onderlinge betrekking. Die van Sluis bezaten
blijkbaar meer durf dan die van Walcheren, want hadden die van
Sluis er geen bezwaar tegen hunne predikanten in de officieele
Naamlijst te doen plaatsen onder de Classis Walcheren, de Classis
vond het minder gewenscht te groote ruchtbaarheid te geven aan
de wijze, waarop de onderlinge betrekkingen werden onderhouden.
Het was ook zoo hard de banden met het oude vaderland maar
steeds te zien verbreken
Eu toch, die banden brokkelden gestadig af.
De eene predikant voor, de andere na, verstoken van hunne
emolumenten, verlaten, zij het noodgedwongen, het gewest. De
bekende predikant Uijttenhooven te Aardenburg moest zich eenig
middel van bestaan verschaffen door het vertalen van allerlei
stukken uit en in de Fransche taal.