18 teerd, om deselvige te oversien". Aan deze mededeeling voegde Mr. De Hübert nog toe het verzoek„te adviseren aan de E. Magistraat, wat deze E. werde Consistorie dagte ten beste hierin gedaen diende te wesen, want dat se als Christelyke ma gistraten (die wel wensehten haere stadt met personen, die grooten handel dryven te beniliceren) ondertusschen niets en wilden doen, dat de Kke godts ofte Christelycke religie eenig nadeel sou komen te brengen". (Not. 6 Eebruari 1655) De predikanten moesten dus nu de Joodsche boeken onderzoeken, om daarover hun oordeel uit te spreken; tevens werd bun opgedragen „een geconcipieerd advys aan den Agtb. magistraet byeen te stellen". Dit advys werd door Ds. J. Anslarius (Jacobus Ansklaar) voorgelezen in de vergadering van 9 Januari 1655; „hetselve heeft zoo melden de notulen de E. vergadering -quoad materiam wel behaegt, dog versogt, dat de broeders hetselve nog wat nader willen oversien en studeeren en svn daartoe nevens d.m Ansi.autus gecommitteert d. Spiringius (Lucas Spiering) en D. Apollonius (Wilhelmus Apoli.onius".) Deze broeders togen nu opnieuw aan het werk; hun schriftelijk advys werd door Ds. Anselaar in de vergadering van 30 Januari voorgelezen en thans „nemen de broeders met hetselve schrift contentement en zal het de E. magistraet ten eerste overgelevert werden en in. ons kerkenboeck geregistreert". Aan dit besluit werd gevolg gegeven; in de notulen van 6 Eebruari vindt men dit advys in zijn geheel; het beslaat bijna /U/2 folio bladzijden en is een merkwaardig stuk; daar het te groot is, om in zijn geheel op te nemen, volgt hier de korte hoofdinhoud. In dit advys wordt vooropgesteld „dat men de Joden, die onder ons als burgereu soecken te leven, sulx niet en can weygeren, alsose eleudige ballingen synde, ievers moeten leven. En dan uit eene menschelycke compassie liever onder de Chris tenen als by de heydenen ofte turcken ende nocli liever onder de gereformeerde als andere genoemde Christenen, gelyck papisten, aan welcker afgodery sy herselve geweldig coinen te ergeren". Waarom men de Joden moet toelaten, wordt dan bovendien in een vijftal punten nog nader aangegeven en wel 1. „omdat se uit de heylige vaderen Abraham, Izaak en Jacob

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1922 | | pagina 74