24
Joden alhier, nl. Mozes Netto, een koopman, die vele handels
betrekkingen met West-Indië had aangeknoopt. In dien tijd werd
van de Joden beweerd, dat zij ook aan den slavenhandel deden;
toen nu bekend werd, dat deze Netto van een schipper een
morinneke gekregen had, dat deze had gevonden op een parijs-
gemaakt schip, welk morinneke Netto tegen haar zin naar Esse-
quebo wensehte te vervoeren, werd 19 Maart 1661 dit in den
Kerkeraad ter sprake gebracht. Besloten werd„Mozes N etto
soecken te bewegen, om het kint hier te lande in syn vryheit
te laten en dat men in 't toecomende sal toesien, dat slaven of
slavinnen, die hier mogten werden ingebracht4, by de schippers,
niet meer aan Joden mogten werden gegeven". Maar hiermede
was deze zaak niet afgedaan; men was toch te weten gekomen,
dat dit kind gedoopt was en dit deed den Kerkeraad 26 Maart
1661 besluiten, dat „prseses en scriba de E.E. burgemeester daer-
over sullen aanspreken, ten eynde liy soude gelieven dese Jode
Netto te interditeren, om dit kindt niet te vervoeren en dat
voor het toecomende ook de capteins en schippers mogten ge-
waerschouwt, als sy eenige mooren in Christenlandt brengende,
deselve niet over te geven aan de Joden, maar deselve in haere
vryheit te laeten na de wetten van onse landen".
De Joden, dit blijkt dus wel, werden door den Kerkeraad
voortdurend en streng in het oog gehouden. En dat deze, hoewel
de regeering der stad hun welgezind was, ook volgens het oordeel
van den Magistraat zich wel eens aan exhorbitantien schuldig
maakten, bewijst het besluit van Wet en Raad, in 1664 op ver
zoek van den Kerkeraad genomen, om de luxurie der Joodsche
natie in te toornen; ongetwijfeld zullen deze hiervoor voldoende
aanleiding gegeven hebben.
Yan het optreden van den Kerkeraad tegen de Joden wordt
echter na 1661 in de acta slechts weinig melding gemaakt; dat
men op hen bleef toezien, bleek in 1700, toen de dochter van
den Consul Eerho huwde met haren oom Eelix de Milan. In
de vergadering van Wet en Raad van 3 Juni werd ter tafel ge
bracht een schrijven, namens den Kerkeraad door twee predikanten
gericht aan den Magistraat, waarin verzocht werd dit huwelijk
„als synde incestueus te verklaren gedissolveert ofte nul te wesen".