VIII
geslachten te Sint-Maartensdijk. In de ledenlijst van 1592 worden
zij nog voorafgegaan door dien van Adriaen Adriaenssen Meester.
Eene aanteekening vermeldt, dat de vier personen allen te Com-
postelln, d. i. Sant-Jago in Spanje, zijn geweest en dat Liens en
Warckendet bovendien Rome hebben bezocht. Ook verder wordt
in de lijst van dien tijd opgegeven welke bedevaartsplaatsen door
de leden bezocht zijn en dit, met het feit, dat men zulk een
tocht in 1595 nog belangrijk genoeg achtte om haar op den
beker te mem oreeren, is eene aanwijzing te meer van het lang
zame tempo, waarmee de Hervorming is doorgedrongen onder de
welgestelden op de afgelegen Zeeuwsche eilanden.
Over den anderen beker en den lepel is niets te vinden vóór
het jaar 1617. Dan zijn zij aanwezig, blijkens de volgende aan
teekening: „De memorye van de Sint-Jacob juweelen.
In den eersten den cop (dat is de groote beker).
Den kelck (de kleinere beker).
Den lepel".
Dan worden nog drie horens genoemd; vermoedelijk zijn dit
zilveren St.-Jacobsschelpen, de attributen van den pelgrimsheilige,
geweest, die echter verloren zijn gegaan.
In den loop der jaren heeft de stad veel moeite aangewend
om het gilde, met zijn Roomsch-Katholieke tendenzen, opgeheven
te krijgen, met confiscatie van de landerijen en de juweelen ten
voordeele van de gemeente. Het gilde bood echter taaien weer
stand totdat het in 1751 door het overlijden van het laatste lid,
Dr. Caesar Roelandi, uitstierf. De stad haastte zich toen de
goederen en efFecten aan te slaan, zooals blijkt uit eene resolutie
van den magistraat d.d. 13 September 1751.
Het beheer werd gegeven aan den thesaurier D. Catshoek en
in de volgende jaren komt in de stedelijke rekeningen geregeld
een memoriepost voor, van dezen inhoud
„De ornamenten, het voorschreeve gilde (van St.-Jacob) aan-
gekoomen hebbende, bestaande in
een silveren beker met zijn deksel, waarop St.-Jacob in pel-
grimasie zig vertoond, en
een silvere schaal, met een dito lepel sijn onder den rendant
berustende".