27 mogen laten liouden over de natuurlijke historie. Dit was toegestaan. Het Bijbelgenootschap mocht in het Museum vergaderen; en in 1855 kreeg het Departement van Nijverheid na herhaalde verzoeken „het kleine Salet" in huur als leeszaal. Maar het vreemdste klinkt ons, dat het in 1856 de Provinciale Geneeskundige Commissie gelukte in het Museum een chemisch laboratorium te stichten. Het bestuur van het Natuurkundig Gezelschap had vast en zeker verwacht dat het Zeeuwsch Genootschap dit zou verwerpen uit vrees voor brand in zijn verzamelingen. Maar neen, dat bestuur vond het gevaar niet groot. Wij mogen natuurlijk het bijeenkomen van al die vereenigingen in dit ééne gebouw niet willen uitleggen als een laat uitvloeisel van de gedachte van Van de Peiuïe. Deze gedachte was en bleef dood. Hoe goed de verschillende vereenigingen zich ook met elkaar verstonden, nimmer merken we iets van samenwerking, noch voor het practisch nut der menschen, noch tot het bereiken van hooger wetenschappelijk doel. In 1840 vertrok de Teeken-academie naar een eigen gebouw en nam afscheid onder dank voor „de minzame en ongestoorde verstandhouding"echter niet zonder nu nog eens te hebben laten onderzoeken in de oude stukken, of ze niet wat recht hadden op het huis. Maar dat liep negatief af. Het Zeeuwsch Genootschap nam de leeggekomen ruimte grooten- deels in beslag en verhoogde zijn huur. Met den dood van Dn Kanteh in 1841 geraakte het Gezelschap met de onderwijs-kwestie ernstig in 't moeras. Het toenmalige bestuur pakte deze zaak, voor het Gezelschap van zoo overwegend belang, zoo besluiteloos aan, dat het een jaren-lang getob werd. Voor ons om te lezen wel amusant, maar funest voor het Gezelschap indertijd. Nadat men overal gezocht en geprobeerd heeft iemand te vinden, wordt eindelijk het kloeke besluit genomen een advertentie te plaatsen. Drie heeren worden uitgekozen om over te komen en een proefles te geven. Men is echter nog niet tevreden en nu moet nog weer een ander komen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1923 | | pagina 87