Eindelijk in 1846, zegge 5 jaar 11a den dood van De Kan ter,
komt het tot een „geheime stemming", zooals de notulen rnee-
deelen, en valt de keus op Leendert Janse,een dei-
eigen leden van het Gezelschap.
In hetzelfde jaar 1846 lezen we een bericht dat het Genootschap
der Dames zal worden „hervat". Klaarblijkelijk had dit een
flauwte gehad.
Toch was dit Genootschap der Dames nog een kostbaar bezit,
want hierop beriep men zich wanneer iemand voorstelde dames
toe te laten tot de vergaderingen van het Natuurkundig Gezelschap.
In 1853 was de toestand der Vereeniging zoo benauwend slap,
dat er een Commissie werd benoemd om de oorzaken op te sporen
en middelen tot verbetering aan te geven.
Blijkbaar was het succes klein, want in 1855 werd opnieuw
een Commissie benoemd tegen „de kwyning", maar de kwijning
bleef.
En ons komt dit, nu na zooveel jaren, niet vreemd voor. Het
Natuurkundig Gezelschap had geheel op zijn eentje al den last
te dragen van het groote pand, terwijl allerlei andere Vereenigingen
zich er met huurpenningen afmaakten. Wel werd hier het Zeeuwsche
woord bewaarheid: „Oovaardieje moet piene lieje".
In de vergadering van April 1859 werd besloten tot het
afschaffen van de thee, de pijpen en de tabak, een bezuinigings
maatregel die ook al niet te vroeg kwam, maar die tevens een
eind maakte aan een aardige oude gewoonte.
Trouwens, de contributie bedroeg altijd nog f 10,per lid.
Misschien dat het bestuur tegenwoordig daar ook nog wel een
kop thee en een pijpje voor zou willen aanbieden.
In November 1860 trad er in zóó verre een verbetering van
belang in als de heer Janse, die als Lector maar matig had
voldaan, werd vervangen door Dr. Van Hennekeler, leeraar in
de wis- en natuurkunde aan het Gymnasium alhier.
Keeds geruimen tijd had hij af en toe lessen gegeven die zeer
Jn den smaak waren gevallen.
In October 1863 was er even sprake van dat het Rijk het
Museum wilde koopen om er een Burgerschool van te maken,
maar het gebouw werd afgekeurd.