60 heeft hierover zijn ongunstige ervaring bekend gemaakt. Toch leek toen de gedachtengang 'te kloppen. Men zag n.l. bij de leukaemie naast vermindering van de leucocyten na de bestralingen juist stijging van de -erytrocyten en verhooging van het haemo- globinegehalte. De vernietigingsdosis voor de zieke leucocyten leek dus een prikkeldosis voor de erytrocyten. Ik beschouw deze zaak echter anders. Ik geloof dat de anaemie bij de leukaemie iets van secundairen aard is en nu gaat min of meer ondanks de bestraling deze anaemie terug door verbetering van de leukaemie. Ik vind steun voor deze opvatting in het feit, dat de lijder aan leukaemie toch gewoonlijk niet met anaemie begint en in het feit, dat iets te sterke bestraling naast sterke daling van het aantal leucocyten gevaarlijke daling van het aantal erytrocyten geeft met overeenkomstige daling van het haemoglobingehalte. Ik zie er dan ook een vingerwijzing in de pernicieuse anaemie niet met Röntgenstralen te behandelen. De hypothetische prikkel dosis is mij hier nog een te gevaarlijk wapen. De enkele maal dat een lijder aan de ziekte van Biermer na bestraling tijdelijk iets verbeterde is zoo iets zeldzaams, dat hier gerust een spontane remissie (zooals die ook zonder bestraling meerdere malen voorkomt) aangenomen mag worden. Thans iets over de secundaire anaemiën. Of hierbij Röntgen- therapie nuttig effect kan hebben, hangt geheel van het grondlijden af. Ze is b.v. geïndiceerd bij bepaalde gevallen van chirurgische t.b.c., kwaadaardige gezwellen of uterusbloedingen; ze is eveneens aangewezen bij de anaemie als gevolg van de chronische malaria. De groote milt kan hierbij geheel binnen normale grenzen terug gaan en bovendien pleegt het recidief uit te blijven. Waar verder uit Amerikaansche onderzoekingen blijkt, dat het stellingsvermogen van het bloed door de miltbestraling tijdelijk verhoogd kan worden, daar is wellicht een zeer heftige neusbloeding, blaasbloeding of uterusbloeding op deze wijze in combinatie met de andere methoden gunstig te beïnvloeden. Thans de leucocytosen. De physiologische leucocytosen behoeven geenerlei therapie en vallen dus buiten deze bespreking.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 112