70
Op 27 Februari 1922 zag ik baar weer. De algemeene toestand
was bevredigend, de milt was niet in grootte toegenomen, het
loopen was vrijwel normaal geworden, het bloedonderzoek toonde
geringe stijging van de leucocyten aan, zoodat weder enkele be
stralingen werden gegeven, waarna ze 2 Maart weder vertrok.
Bloedonderzoek
erytrocyten4.200.000.
haemoglobinegehalte 55
leucocyten 58.000.
Ik bestelde haar nu 3 maanden later terug en op 6 Juni
verscheen ze weder. Ook thans was ze klachten-vrijbehalve de
groote milt waren er geen afwijkingen te vinden, behoudens het
bloedonderzoek dat nu het volgende beeld te aanschouwen gaf
erytrocyten 3.200.000
hoemogl. geh. 55
leucocyten 67.500
De langzame toename van het totale aantal leucocyten, zoowel
als van het aantal myelocyten deed wederom tot enkele miltbe
stralingen besluiten, waarna ik haar weder voor 3 maanden naar
huis zond.
Op 20 September was de algemeene toestand dezelfde gebleven
en week ook het bloedbeeld haast niet van het beeld in Juni af.
Uit sociale overwegingen liet ik haar huiswaarts gaan, 7 De
cember 1922 kwam ze terug. De algemeene toestand was minder
goed, de milt weder in grootte toegenomen, het bloedbeeld was
als volgt
erytrocyten3.400.000.
haemoglobinegehalte 44
leucocyten120.000.
Ze werd daarom dus weder opgenomen en met nieuwe Röntgen-
bestralingen behandeld, maar nu hielp het niet lang meer. Mei
1923 is ze overleden. (Zie ook figuur 1, een graphisclie voor
stelling van de witte bloedlichaampjes en tabel I).
II. Een geval van lymphatische leuhaemie.
Pathognome klachten zijn niet bekend. In het ziektebeeld staan