72 neutroph. leuc.- 54 eosinoph. 1.6 basoph. 0 lymphocyten 42 monocyten 2' Patient bleef regelmatig onder controle. Het bloedbeeld bleef normaal, met geringe neiging tot stijging n. 1. 2 Mei 20 September leucocyten9000 9800 Einde December 1921 was de' stijging duidelijker en was het noodig alle klierpakketten nog eens te bestralen. Ook hierop werd het bloedbeeld weder beter, zooals uit de volgende tabel blijkt. 22 December 6 April '22 leucocyten14000 9100 Ook verder bleef patiënt onder toezicht, 'al kon hij niet ge regeld bestraald worden. Het bloedbeeld wijzigde zich verder aldus 13 Juli '22 21 Sept. '22 23 Nov. 22 leucocyten 13300 18500 34000 Patiënt werd daarom na 23 November weder bestraald, waarna het bloedbeeld snel weder verbeterde en reeds op 5 December teruggegaan was tot 17400. Gedurende 1923 is hij goed gebleven. In Mei 1924 is hij teruggekomen met een aantal leucocyten van 57000, zoodat hij thans weder onder behandeling is. (Zie figuur 2; een graphische voorstelling van de leucocyten gedurende de eerste 2 jaren en tabel II). III. Myelogene leukaemia bij een kind. De meeste kinderartsen zijn van meeuing, dat echte leukaemie bij kinderen beneden de zes jaar niet voor schijnt te komen. Intusschen werd einde September 1922 mijne meening gevraagd omtrent kans van succes door bestraling bij een jongetje van 5 jaar, die lijdende zou zijn aan leukaemie. Een arsenicumkuur zou geen verbetering hebben gebracht. Natuurlijk raadde ik een proef met Röntgenstralen aan. Begin October werd het patiëntje dan ook naar mij gezonden. Het bleek een inager jongetje te zijn, die er bleek en slap uitzag, en waarvan de buik sterk was opgezet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 124