5 kuunen verrichten, ziek zijn of arm, en op wier gedrag niets valt aan te merken, leegloopers en boeven worden zoowel des winters als bij zomerdag afgewezen „tenzij in den uitersten nood, dat zij met ziekte worden bevangen". Ook neemt het huis geen vrouwen op die in het laatste tijdperk van zwangerschap ver- keeren. Vrouwen en mannen hebben een aparte slaapgelegenheid, en allen moeten van St. Maarten tot Vastenavond vóór acht en gedurende de rest van het jaar vóór negen uur binnen wezen. Des morgens behoeven zij niet te vertrekken aleer het zoo licht is dat men twee verschillende muntstukken van elkaar kan onder scheiden. Bij winterdag wordt er water voor hen geheet opdat zij zich kunnen wasschen en tot hun verwarming een goed vuur aangelegd. Potage en scherpbier disclit men voor hen op zooveel als zij behoeven, komt er een aan die in zijn bedelzak geen brood meer heeft en van wien men overtuigd is, dat hij het door hem opgegaarde niet vooraf heeft verkocht, men voorziet hem van zooveel roggebrood als iemand op één maaltijd kan verorberen. De ziekenzaal van het gesticht, „het ziekhuis", staat uitsluitend open voor lieden, zóó oud en zóó krank, dat zij niet meer alleen kunnen loopen; onnoozelen en krankzinnigen worden, als hen een ziekte treft en zij geen onderstand genieten van vrienden of magen, ergens buiten het huis ondergebracht. De kleeren van de opgenomen zieken neemt men in bewaring totdat zij het gesticht hersteld kunnen verlaten. Belooning voor de hun bewezen zorg wordt van de zieken niet gevergd, zelfs niet als zij eigen goed hebben, doch het staat hun vrij aan het huis of de dienstboden een gift te schenken. Simulanten en herstelden, die zich ziek veinzen, worden als men hun bedrog ontdekt door de regenten na nog één nacht verblijf buitengezet. Aan de „bedvaste" zieken verstrekt men van wege het huis al wat zij voor spijzen, baden en der gelijke van noode hebben, en als hun toestand dit vereischt blijft het dienstpersoneel bij hen waken. En, zoo luidt het ge moedelijk in de statuten, wat dienst men dezen armen doet, 1) Scherpbier was een soort van licht bier. Onder potage verstond men meestal een schotel moes, erwten of boonen (Zie Ligtenbebg, De Armenzorg te Leiden tot het einde van de 16de eeuw, 's-Gravenhage 1908, blz. 111 noot 2).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 57