6
„dat zal men hun minnelijk en goedertierenlijk doen zonder eenig
wederzeggen, met alle bereidheid, gelijk of men Christum onzen
Heere zelven behandelde, want wat men den armen doet dat doet
men Christo zelven". Hie komen te sterven ontvangen op kosten
van het huis een eerlijke begrafenis. Hetgeen de overledenen bij
zich hebben of binnen het gebied van Wijk bij Duurstede achter
laten vervalt aan het gesticht, maar zoo zij erfgenamen hebben
even arm als zij zelve geeft men het boedeltje, na er vooraf de
verplegingskosten op te hebben verhaald, aan de erfgenamen over
„geheel of half of zooveel" als men naar „veelheid of luttelheid
des goeds en den nood" van hen noodig oordeelt.
Teil opzichte van de tijdelijk of levenslang gehuisveste per
sonen, de „proveniers" gelijk men ze noemde, geldt het voorschrift
dat de regenten niemand een plaats mogen geven zonder toe
stemming van den magistraat en den ambachtsheer. Eenmaal op
genomen, zijn de proveniers verplicht alle werkzaamheden te
verrichten, hun door de regenten en een tweetal stadsschepenen
opgelegd, juist zoo alsof zij voor huurloon waren opgenomen,
terwijl zij al mede op geen meerdere voorrechten of gunsten aan
spraak mogen maken dan het gewone dienstpersoneel. Wie van
hen twist zoekt met de gasten of bedienden en daar trots alle
terechtwijzingen mede voort blijft gaan, dien zetten de regenten
in overleg met den magistraat en den ambachtsheer op straat
met al wat hij in het huis heeft medegebracht, na aftrek van
de kosten door het huis voor hem gemaakt.
Yan het jaarlijksche batig slot laat het gesticht aan de „huis
zittende armen" binnen de stad, d. i. de fatsoenlijke armen die.
niet uit bedelen gaan, uitdeelingen doen van kleedij, schoeisel,
brandstoffen en wat dies meer zij, zooveel namelijk als hun be
hoeften en de grootte van huil gezin vorderen. Daarenboven ont
vangen de huiszittende armen tweemaal 's jaars, in de week vóór
Kerstmis en in die vóór Paschen, uit de fondsen van het huis
een extra-bedeeling van tarwe- en roggebrood of spek. Verder
pleegt men „eenen iegelijken arme, die dagelijks komt in den
gasthuize om brood bidden, te geven alle dagen een st.uk rogge-
broods alzoo groot dat hij daar bijna een maaltijd mede doen
mag" en bezorgt men ook brandstoffen, licht, potage en andere