8
door ze voor één nacht in te nemen of men reikt hun zooveel geld
uit als zij behoeven om elders onder dak te geraken.
Gasten, die bij hun aankomst ziek zijn of het tijdens hun
logies worden, moeten hun geld en wat zij verder bij zich hebben
afgeven tot zij het huis genezen verlaten. Zoo noodig brengt
men ze onder in een afzonderlijk „huis", dat voor ziekenzaal dient,
waar een paar dienstmaagden de patiënten oppassen en zij al
naar den tijd van het jaar worden gespijzigd met versche visch,
„gezoden hoenders", schapenvleesch en andere ziekenkost of, als
zij zulk voedsel niet meer kunnen verdragen, met gekruiden
wijn en dergelijke. Wie een extra-versnapering begeert mag die
van buiten het huis laten halen mits voor zijn eigen rekening,
voor het overige geschiedt de verpleging kosteloos. Staat een
lijder, wiens toestand zoo hopeloos leek dat hem reeds de sacra
menten zijn toegediend, weder van zijn krankbed op, men laat
hem niet zonder bijzondere voorzorgen uit het huis vertrekken:
„als zij opstaan uit den heiligen ambte (vertelt ons de boven
vermelde zuster in hare beschrijving) of van zware ziekten en
van groote krankheid, en vleescli en bloed verteerd is en het
koud weder is en zij groot gebrek hebben van kleeren of van
schoenen, zoo helpen wij hen en ook bij andere goede luiden met
onze woorden, en zeggen: laat ons dezen mensche helpen, het
is noodig, want wij mochten anders manslachtig worden aan dezen
mensche". Aan de gestorvenen valt een eerlijke begrafenis ten
deel, de regenten van het huis volgen te zamen met andere acht
bare burgers en „goede vrouwen" de lijkbaar, en nemen deel aan
den lijkdienst juist zoo alsof de overledene „een van haren huis-
gezinne" ware geweest. Hetgeen zij nalaten, geld, kleeren of wat
het zij, vervalt aan het huis.
De proveniers genieten levenslang inwoning, kost, en verpleging
bij ziekte. Zij bestaan uit luidjes, buiten staat om hun brood te
verdienen of zichzelf te helpen, armen, ouden van dagen, lijders
aan jicht en waterzucht, blinden, lammen. Allen zijn afkomstig
uit Deventer zelve en op voorspraak van hun buren door den
magistraat met een plaats een „prebende" in het huis
begiftigd. Wat zij daar bij hun intrede binnenbrengen zoowel
als hetgeen hun daarna door erfenis toevalt blijft eigendom van