10
ren met een andere taak. Ofschoon de zusters geen klooster
geloften aflegden deden niettemin de regels, waarnaar zij zich
hadden te gedragen, eenigszins denken aan de gestrengheid van
het kloosterleven. Zij moesten uitsluitend zwarte, grauwe of witte
kleêren dragen, geen bontwerk of eenigerlei, „nieuwe manieren"
van kleedij, zij mochten geen bruiloften, doopmalen noch andere
familiefeesten bijwonen, laat staan kermissen of dergelijke ver
makelijkheden. Geen hunner mocht zich buiten het huis begeven
dan in gezelschap van een der andere zusters, welke de priester
van het gesticht aanwees. Zij moesten tijdig ter kerke gaan en
hadden nog een aantal voorschriften meer in acht te nemen,
alles op straffe van uit het huis te worden gejaagd. Voor haar
werk genoten zij buiten haar prebenden, dat is de haar toekomende
kost en inwoning, geen de minste belooning, zij hadden het te
verrichten louter om Gods wil, volmaakt als waren zij de „dienst
maagden" van de gasten en verpleegden, en waren zelfs gehouden
om bij de intrede in het huis haar geheele bezit daaraan af te
staan l).
Alzoo nu, moet men onderstellen, zal het oudtijds in de hoofd
trekken ook in het St. Jansgasthuis te Aardenburg zijn toegegaan.2)
Onderstellen zeg ik, want met zekerheid is van zijn vroegste
geschiedenis slechts uiterst weinig bekend. Wanneer en door wie
het is opgericht, wat de stichtingsbrief inhield, zoo het een als
het ander ligt volslagen in het duister, wij weten alleen dat het
in 1258 al bestond. Dit blijkt uit een op het Rijksarchief te
Brussel berustende oorkonde van dat jaar, die de oudste berichten
omtrent het huis bevat. 3) Zij vermeldt dat er kortelings over het
bestuur en meer andere aangelegenheden van het St. Janshospitaal
te Aardenburg oneenigheid was geweest'tusschen de schepenen der
stad en den bisschop van Doornik, onder wiens diocese destijds
1) Zie de ordonnantie van het huis van 1418, en een ongedateerde voor de
zusters bij Van Doorninck, blzz. 787 en 797.
2) Vele gasthuizeu waren aan St. Jan Baptist gewijd, zoo die te Brugge, Damme,
Yperen, Wynoxbergen enz. Men denke verder aan de Johannieters of St. Jansridders,
die zich ook met hospitaalwerk onledig hielden.
8) Zij is van Juni 1258 en uitgegeven door Warnrönig, Flandrische Staats-
und Rechtsgeschichte, Tiibingen 1837, II, no. CXLI.