15 keeren ill liet jaar moesten biechten en op gezette tijden de vasten onderhouden, waren zij verplicht dagelijks op de zeven kanonieke uren zeven Onze Vaders en Ave Maria's te bidden voor de wel doeners van het gesticht, die zij ook nog bij andere gelegenheden in den gebede moesten gedenken. Werden aan een van hen de laatste sacramenten toegediend, zij moesten er bij tegenwoordig zijn en de zeven boetpsalmen lezen, terwijl zij bij het overlijden van een broeder of zuster den Sisten psalm en vierhonderdvijftig Onze Vaders en Ave Maria's hadden te bidden voor de zielsrust van den gestorvene. Met gestrengheid werd onder lien de orde en tucht gehandhaafd. Wie bijvoorbeeld tijdens den geineenschap- pelijken maaltijd, waar enkel de overste mocht spreken, het stil zwijgen verbrak, of te kort schoot in gehoorzaamheid aan de overste, bekwam een dag lang geen ander voedsel dan water en brood en moest dit ten aanschouwen van de anderen verorberen. Dezelfde penitentie werd voor twee dagen opgelegd aan diegenen, welke de uitgereikte spijzen verkochten of weggaven aan vrienden en kennissen. Waren er, die hun medebroeders of zusters uit scholden of achter hun rug belasterden, zij werden insgelijks op rantsoen van water en brood gesteld en hadden daar, neer zittende op den vloer van de eetzaal, twee dagen van de eene en twee van de andere week hun maal mede te doen. Wie vocht beliep dezelfde straf en nog een lichamelijke kastijding op den koop toe. Nog zwaarder straf stond op het plegen van ontucht. Indien het mocht komen te gebeuren, aldus bepaalden de statuten van het huis, dat broeders of zusters zich schuldig maken aan hoererij, zoo zullen zij zeven weken achtereen iederen Maandag, Woensdag en Vrijdag op water en brood leven, is het een broeder, hij zal tot op zijn middel worden ontkleed en in het bijzijn van de parochiepastoors, de overste en de zusters een kastijding ont vangen is het een zuster, zoo zal haar de overste ten aanschouwen van de anderen een geeseling toedienen of de pastoor der parochie een andere penitentie opleggen. Op stelen volgde een straf, zachter of zwaarder naar mate de diefstal kleiner of grooter was. Eindelijk bezat de overste het recht om in overleg met de broeders en 1) Dat is de psalmen 6, 32, 38, 51, 102, 103 en 143.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 67