21 hede" omstreeks 1544 dermate „krank en caduque" geworden, dat zij „in grooten dangier en perikele" verkeerden „van geheel te ruineerene en vervallene" en een reparatie van noode hadden, wier bekostiging volgens de raming van deskundigen wel honderd pond Vlaamsch vereischte. Om deze som bijeen te krijgen ver kochten regenten en zusters aan het Aardenburgsche grauwzusters klooster voor een bedrag van vier en zestig pond een jaarrente van vier pond, echter niet om dit in het voorbijgaan op te merken dan nadat zij aan den magistraat als oppervoogd voor het opne men van het benoodigde kapitaal machtiging hadden verzocht 2). In de dagelijksche behoeften van de inwonenden werd klaar blijkelijk voor een belangrijk gedeelte voorzien door het graan, dat men van de landerijen oogstte die het huis met zijn knecht en arbeiders zelf bebaande 3), door de zuivel van zijn koeien 4), het vleescli en spek van het zelf gemeste vee en de groenten en het ooft, in eigen moestuin en boomgaard gekweekt. Van de samenstelling der bewoners in 1506 en 1507 zegt de rekening nagenoeg niets," zij gewaagt om maar iets te noemen noch van kosteloos gehuisveste, noch van betalende proveniers. Of die er toen evenwel hebben ontbroken? Omtrent 1528, wij vernamen het vroeger reeds, waren de eersten (de kostkoopers) 1) Het reeds in 1249 te Aardenburg bestaande bagijnhof (vgl. de acte van 16 Nov. 1249 bij Serrure, Cartulaire de l'abbaye de St. Bavon p. 253), was in 1499 hervormd in een klooster van de derde orde van St. Franciscus of zoogenaamde tertiarissen, die een grauw kleed als ordegewaad droegen (Janssen en Van Dale, Bijdragen I, Middelb. 1856, blzz. 323326 en 335). Na 1604 verplaatsten de zusters zich naar Brugge, waar zij onder den naam van de Penitenten van Aardenburg bekend stondeu (aldaar blz. 337). 2) Zie de akte van 19 Januari 1545 (Gasthuisarchief, pakket CC loket 11). Uit een in datzelfde pakket bewaarde quitantie blijkt dat de rente eerst op 24 Sept. 1765 aan de Penitenten te Brugge geheel is afgelost (vgl. ook Janssen en Van Dale, a. w. blzz. 337, 340, 341). 3) De rekening van 1506 1507 toont aan dat het gesticht voor zijn landbouw bedrijf zelfs grond inpachtte voor anderen, zij vermeldt dat het bestuur van den Aardenburgschen Disch „de pacht" kwijt gescholden had, „die hetzelve godshuis houdt ^an den Disch". 4) Vgl. den hiervoor vermelden post der rekening over 15061507 voor het aanschaffen van „teelen, kuipen en melkvaten", alsmede een acte van 29 Nov. 1533, waarin sprake is van den diefstal der zes melkkoeien van het huis (Gast huisarchief, pakket Y loket 11).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 73