2;3 en kwartieren toestroomden en groote uitgaven vergden. Teneinde hen des te beter te kunnen verzorgen en de kosten te verlichten, genoot het huis sedert onheugelijke tijden het voorrecht van telkens wanneer er een zieke in kwam te sterven diens nalatenschap in bezit te mogen nemen, dat is te zeggen niet alleen wat hij in het huis had medegebracht maar ingelijks al zijn verdere nagelaten goederen om het even waar die lagen of waarin zij bestonden, zonder dat zijn erfgenamen er eenige aanspraak op behielden. Maar dit recht, hoe wel gefondeerd het ook was, had men aan het huis nu en dan betwist, zoodat dit er kostbare rechtsgedingen om had moeten voeren, die dikwijls meer geld hadden verslonden dan het nagelaten boe- deltje waard was. Hetzelfde was indertijd de St. Jansgasthuizen van Brugge en Damme wedervaren. Ook hun recht op de na gelaten goederen van de binnen hun muren overleden zieken had somwijlen verzet ontmoet, totdat zij van Kaeel he Stoute en keizer Karel Y het privilegie erlangden dat al hetgeen de over ledene bij zijn .aankomst bij zich droeg, kieedij, geld, juweelen enz. aan het gesticht zou vervallen en dat dit bovendien bevoegd zou zijn om een som van zes pond Ylaamscli te heffen van zijn overige roerende goederen of, voor zoover die daar niet toereikende voor waren, van zijn verdere in de Nederlanden gelegen of aan wezige bezittingen alles onder deze voorwaarde, dat men de zieken bij hun aankomst in het huis van dit gebruik had te ver wittigen en hun het daar medegebrachte teruggeven moest, wanneer zij het hersteld verlieten of zich vóór hun sterven daaruit lieten wegbrengen. Dat privilegie vraagden nu ook de regenten en zusters van het Aardenburgsche gasthuis en de koning was hun ter wille. Hij verleende het, doch met eenige beperking. Aan het huis, dus verordende hij, zou geen erfrecht toekomen op de obligaties en schuldvorderingen, zoo die boven de twintig Carolus- guldens liepen, en ook niet op zijn overige goederen, de onroerende zoowel als de roerende, welke hij niet bij zich had. Daarentegen moet de verstrekking van logies aan arme reizigers in onbruik zijn geraakt, te oordeelen althans naar een straks 1) Zie de acte van 20 Nov. 1568 bij Gilliodts, Coutumes des pays et comté de Plandre, Petites villes et Seigneuries enclavées, I p. 123 ss.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 75