34. naar Biervliet en van hier weer naar Veere, waar hij zijn vrijheid eerst herkreeg na zes en een halve maand in strenge gevangen schap te zijn gehouden En gevallen als dit hebben zich onge twijfeld meer voorgedaan. Aanhoudend t-och moest het College van den Vrije te Brugge bedacht zijn op maatregelen van verweer tegen het Zeeuwsche krijgsvolk, dat in Westelijk Zeeuwsch-Vlaan deren de bewoners bij nacht van hun bed lichtte om ze gezamenlijk naar Vlissingen te voeren, er de hofsteden en dorpen kwam uit plunderen en in den brand stak, het vee wegroofde of anderen moedwil bedreef 2). Met dit alles ging, alsof het niet genoeg ware, tot overmaat van ramp nog de overlast gepaard, die men te lijden had van de troepen, die men let weltot bescherming van de landzaten had ingekwartierd. Te Sluis en te Aardenburg kwelden de ruiterij en de infanterie van het garnizoen de inge zetenen zoo erg dat het -Vrije zich genoopt vond er in December 1572 bij den gouverneur van Vlaanderen, den graaf van Roeulx, zijn beklag over te doen 3). Even baldadig hield het garnizoen binnen Oostburg huis. Toen de straks vermelde gerechtsdienaar daar uit zijn gevangenschap wederkeerde, vond hij zijn „huis, schure, stallen, koten en boomen" volslagen vernield, de militairen hadden ze „geheel en al geruïneerd, oramegetrokken en verbrand" 4). Buiten de steden was het uiteraard niet beter gesteld, de soldaten liepen er in den zomer van 1573 bij troepen van twintig tot zeventig toe het land af, zoodat de regeering van het Vrije tegen hen de hulp moest inroepen van de hooge regeering te Brussel 5). Voor Aardenburg en omstreken bracht zelfs de Pacificatie van Gent van 8 November 1576, die de Zeeuwen en Vlamingen van vijanden tot vrienden en bondgenooten maakte, te nauwernood eenige verademing, want in plaats van de invallen der Zeeuwen volgden nu weldra strooptochten uit Vlaanderen zelve. Zoo viel 1) Blijkens een verklaring, voor den magistraat van Oostburg afgelegd door den pastoor van Nieuwkerke en anderen op 20 Maart 1583. 2) Blijkens de rekeningen van het Brugsehe Vrije over 15731575, bij Priem, Précis analyt. He Série, IV pp. 52, 57, 58. 3) Als voren, p. 44. 4) Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaring van 20 Maart 1583 5 Priem, a. w. p. 49.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1924 | | pagina 86