37
de aandacht omdat zij het waarschijnlijk maakt dat de Aarden-
burgsche heeren zich voor het afhooren naar Brugge hebben
begeven. Inderdaad brengt de laatste uitgaafpost een som in
rekening van 20 schellingen voor „teergeld van schepenen haar
vierdene t) komende tot Brugge tot het doene van deze rekeninge".
Een aller-allerdroefgeestigst tafereel is het van den toestand
van het gasthuis, dat hetwelk deze rekening ontrolt. De inkomsten
hadden in al die jaren schier niets te beduiden gehad. Van den
eersten post der „erfelijke renten" luidt het: „van dezer rente
en meest alle de naarvolgende renten, bezet zoo op huizen als
erven, verschenen Bamesse (15)83 tot ende met Bamesse tnegentig
en wordt hier geenen ontvank gebrocht mits de totale ruïne en
brand van al de naarvolgende parcheelen deur den jegenwoordigen
trouble van der oorloge, ende dat de landen nog ongecultiveerd
en verwoest liggen". De panden, waar deze renten uit gingen,
lagen in de parochies van Onze Lieve Vrouwe en St. Baafs te
Aardenburg, St. Elooi te Oostburg en St. Laureijns. Van al de
renten, in de rekening vermeld, waren er niet meer geïnd dan
drie, in totaal slechts het luttele bedrag van 2 pond 7 schellingen
10 grooten en 8 initen. De pachten van de gasthuislanderijen
hadden eveneens uiterst weinig opgeleverd. Een gansche hofstede
onder Heille, groot zesenvijftig gemeten, bracht gedurende die
zeven jaar niets op, en van eenige landerijen onder Heille en
Middelburg in Vlaanderen, ter gezamenlijke grootte van bijna
honderdzevenentwintig gemeten, beurde het gasthuis 17 pond
en 1 groot! Van de ontvangsten van testamenten, aalmoezen en
andere „extraordinaire" zaken is merkwaardig de volgende post:
„Coknelis Buf van dies Lijsbette van Heille, gezeid handschoe-
makers, overleden in 't godshuus, verdiend hadde tzijnen huuse
van handschoen te naaien, heeft betaald 20 schellingen grooten,
en angaande de 2 pond grooten dezelve Lijsbette toebehoorende,
die hij van haar in bewarenesse hadde, heeft de voorschreven
Buf verklaarsd bij eede voor 't collegie van schepenen, dat dezelve
2 pond grooten bij de Gentenaars roovende de stede van Arden
burg met zijn andere geld en goed hem ontnomen zijn geweest,
1) d. i. met hun vieren, de twee burgemeesters inbegrepen.