65
werd uyt liet land gheruckt, met een verraders loot
Maer d'hemel 'sagh ons aan, die liet ons liaest aanschouwen,
Een helt uyt 't selve bloed, die Spaignien heeft doen grouwe.
En buyghen onder 't rock: die snoode rootnsche beest:
Maer hemels droeve slaghdie isser oock gheweest
Wat dan: Immanuel en wilt ons niet begheven.
hij wilt niet, dat sijn kudd' sou sonder herder sweven.
Siet Henhick Frederick, tot lust en rust van 't land,
Troer van ons droeve schip, straeks nemet in de hand.
Hij hadde nu al langh selfs in sijn lente leven,
Ghetoont, wat voor een henglist sulck veulen ons sou gheven
Men sagh in 't bloedigh veld, doen Mauiuts Albert sloegh,
Wat martiael ghemoed, hij in sijn boesem droegh.
Maer dit blad is te kleen, om veel van hem te schrijven,
Dit echter sal altijd in EAMA tempel blijven:
't Is goed, 't is groot, 't is stout, 't is wijs, 't isonghemeyn,
Wat Henuic doet, of voet, in sijn ghemoet of breyn.
Grol heeft zijn kracht ghevoelt: Grol heeft syn krijgsche werckë
Sijn hert, sijn kloeck bedrijf, sijn wijsheyt connen mercken.
Grolneen ghewis, geen Grol, een sleutel van het land,
Onwinbaer, soo het scheen, nochtans soo heeft sy moeten
nu onlanglis onsen helt, als overwinner groeten.
Doch wie is soo versnoft, en voel-loos van ghemoed,
die niet en rieckt en smaeckt, wat ons de hemel doet
Maent ons 's hertoghenbosch niet voor de heer te buyghen
Die stad, die steeds als maegd, veel legliers heeft glieweert
is wonder wonderbaer van onse Prins verbeert
Maer is hier in een naem, die nimmers sterft, te werven
door een rechtschapen man, in 't veld van eer te sterven
dit, o macht rijcke stad: oock voor een eere draeght,
dat ghy nu eenmael syt door desen helt ont-maeght.
Is Hapsburch pruytsch en prat met d' Oostenrijcksche vorsten
Nassauw veel eer en meer verheffe sijn gemoet
want soo naer 's weerelts rijck de Oostenrijcksche vorsten,
Nassauw die ist alleen, die haer wanhopen doet.
Prestre Inventor. I Loo pp Sculp. A. 1629."
Archief 1925. 5