83 boven de knie een stuk zeildoek of zacht leder gebonden. Ver wisselde men dus van rechter- naar linkerzijde en omgekeerd dan moest dit zeildoek, genaamd „kruiplap" omgebonden worden en hiernaar heette dan deze omwisseling „overbinden" en zette men naar de lengte van liet land in 2, 3 of meer „overbindsels". Het kiemen zetten had meestal plaats in de maand Mei. Bij hooge uitzonderingen viel dit eens in April of in Juni tenge volge van zeer mild of zeer ongunstig weêr. Eens of tweemalen in den „zettijd", die vrijwel beperkt was tot 6, 7 of 8 werkdagen, werden enkele spelen gehouden. Deze bestonden in het werpen met le. den zetstok 2e. den zetstok waaraan het touw van den kruiplap was ge bonden, waardoor een slinger ontstonden 3e. den zetstok verbonden met den kruiplap en het touw. In dit laatste geval werd tweemaal geworpen, n.l. vóór en tegen den wind, omdat de opgeworpen kruiplap een soort wind vang vormde. Wie den kleinsten afstand wierp, was verliezer en moest het traditioneele halve pintje offeren en dit bestond in die dagen in sterken drank. De loonen waren in den zettijd hoogereen vrouw plukster verdiende 60 ets. per dag tegen anders 15 ets., en een man „zetter" een gulden tegenover de in het voorjaar geldende be looning van 60, hoogstens 80 ets. per dag. Bij regenachtig weder kleefden de blaadjes der kiemen soms vast aan den grond en werden zij met de hand vrij gemaakt. Bij zeer zonnig weder sloeg de kiem wel eens niet aan en bleef zij „slapen" zooals men het noemde. De verdere behandeling van het gewas bestond in aanaarden, d. i. grond uit de voren op de bedden brengen, waartoe een speciaal geconstrueerde ploeg werd gebezigd en verder het land zuiveren van onkruiden, het wieden. In het algemeen kan nog gezegd worden, dat zoowel bij na- jaars- en voorjaarsbewerking van den bodem als bij het plukken en zetten der kiemen regenachtig, nat weder nadeelig was. Als het voorkwam, dat kiemen niet wilden aanslaan, dus geen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1925 | | pagina 167