85
Dit „overdekken" geschiedde meestal niet, zooals na het eerste
jaar met den „dekploeg", 'maar met een bijzonder soort spade
„dekspa", omdat de ploeg, dieper in de voren dringende, de fijnere
wortels beschadigde.
Over het bed werden met de dekspade vier smalle reepjes grond
gelegd; de twee buitenrijen leggen noemde men „beslaan"; de
derde rij „opleggen" en de vierde rij „toeleggen." Het geheide
dek behoorde zonder openingen te zijn, dns aaneen te sluiten.
Naar den aard van den bodem .werd, zooals reeds is vermeld,
de meekrapwortel het tweede of het derde jaar geoogst, d. w. z.
de dunne wortels werden met eene bijzondere spade, „delfspa"
uit den grond gedolven. Deze spade had een gewicht van ongeveer
4 E.G., dus een vrij zwaar handgereedschap. Het blad „de beitel"
had aan de punt een breedte van .b1j2 c.M. en aan het boven
einde van 12^/2 c.M., terwijl de lengte ongeveer 40 c.M.
bedroeg. Aan den beitel was vastgesmeed het ijzeren beslag, dat
een huls vormde rond den houten steel en hieraan bevestigd werd
met klinkbouten. Deze steel had een handvat, genaamd „de klucht".
Alvorens het delven te beginnen werd het loof „fruit" afgeslagen
gelijk met den grond, met de „pikke". Eerst werd de grond uit de
voor verwijderd; het bed in twee gelijke deelen gestoken en telkens
een blok grond met de meekrap „uitgezet" en deze zoo goed
mogelijk ontdaan van aanhangen den grond.
Worteldeelen, „tengels" welke afbraken moesten nauwkeurig
worden uitgeraapt en werden op de „kroppen" meekrap gelegd.
Het zal duidelijk zijn, dat het meedelven een zwaar handwerk
was. De man had extra voeding noodig, waarvan wel het spreek
woord
„Hij eet (kan eten) als een meedelver" afkomstig zal zijn.
Evenals bij het „zetten" kwamen bij het delven een paar
spelen voor.
De „voorman" had het commando. Als hij gelastte „staat,"
dan moest de delfspade in den toestand blijven staan zooals deze
zich bevond op het moment van de order.
De „vierstaelen"; welke eigenlijk dienden om een vonk van
een kei te slaan in de tonteldoos „tinteltonne" en dus om vuur