86
te maken om een pijp te kunnen aansteken, werden uit den zak
gehaald en ieder man wierp of trachtte te werpen op bepaalden
afstand het staal door de klucht van de spaden, die naar alle
richtingen stonden.
De man, die het meest miste, verloor. Een ander spel bestond
daarin, dat ieder man met beide handen de zware spade bij de
punt recht voor zich uit moest dragen. Zij, wier spaden het eerst
daalden, verloren de partij.
Ook liier moest(en) de verliezer (of verliezers) het halve pintje
offeren.
Soms werd drank nog op eene geheel andere wijze verkregen.
De bijnaam, de scheldnaam van meekrapdel vers was „kroote
spitters". Voorbijgangers langs een veld, waar het meedelven in
gang was, voegden den delvers den scheldnaam wel eens toe door
kortaf te roepen„krootespitters" of met
„Krootespitters, roeste spae,"
„Laet je spae wat gauwer gae,"
of „Laet je klauwen gauwer gae."
Met klauwen werden handen bedoeld. De kroot had met de
meekrap alleen deze overeenkomst, dat zij beiden rood zijn. De
kroot is echter met een hand uit den grond te trekken, terwijl
het uitdelven der mee een zwaar handwerk was, zoodat er min
achting spreekt uit de vergelijking.
De meedelver moest zijn spade blank houden, omdat aan roest-
plekken de grond kleefde en dit den arbeid verzwaarde.
En ten slotte trof hen het verwijt te weinig arbeid te verrichten.
Was de scheldnaam toegeroepen en achtte men het de moeite
waard den schuldige op te vangen, dan liepen een tweetal der
delvers, de beste hardloopers, hem snel na om de boete op te
eischen.
Weigerde de delinquent, dan werd hij (of zij) medegenomen of
bij verzet medegesleurd naar het veld, waar de anderen fluks
een gat in den losgedolven grond groeven en hem (of haar) tot
het middel daarin plaatsten en dadelijk het gat met aarde aan
vulden en vasttrapten.
Eerst als de boete was betaald, volgde de vrijlating. Hierbij
kwamen wel eens onwelvoegelijke handelingen voor, waarbij moge