98 vrijmaken van aanhangende aarde, maar vooral als conserveerings- middel door uitdrijving van de plantensappen en ten slotte om den gedroogden wortel te kunnen stampen (en later te malen) tot een poeder. De droger was in het bedrijf de man die door zijn ervaring, zijn zicht, feitelijk de geheele zaak in handen had. Het was geheel empirisch, dat de droger zijn vak beheerschte. Van eenige wetenschappelijke ontwikkeling op natuurkundig, plant kundig of scheikundig gebied had men niet het minste begrip, maar bovendien verzette iedere droger zich meestal sterk tegen iedere verandering in de eeuwenoude wijze van bereiding. De eerste droging in den toren op de koude zijde gedurende het eerste etmaal gepaard gaande met de meerdere of mindere aan zetting van het vuur in den oven berustte dus eenvoudig op waarneming en ervaring. Zoo was het ook met de verdere droging op de „heete" zijde van den toren, dus het gedeelte van den toren onmiddellijk boven den oven gelegen. De geheele vuurinrichting had den naam van „den ouwe man". Als de droger in den toren een onderzoek instelde naar den voortgang der droging en deze naar zijn bevinding in achterstand was, dan riep hij een zijner manschappen toe: stook „den ouwen man" flink op. Over de wijze, de methode van meekrapdroging in den toren, bestaat nogal eenige literatuur. Behalve het reeds vermelde rapport der commissie uit de maat schappij t. b. van landbouw en veeteelt in Zeeland en gedateerd 22 Mei 1846, was in 1842 verschenen: „Belangrijke mededeeling van H. J. Gudde, commissionnair „in meekrap te Steenbergen aan de meeplanters en eigenaars van „meestoven in het Koninkrijk der Nederlanden. Aantoonende de „wezenlijke oorzaken des vervals van onzen weleer zoo bloeyen den „meekrap-handel en waarbij tevens de middelen worden aange- wezen tot het doen herleven van dien handel en tot instand houding en uitbreiding der meeplanting". Er wordt tevens bij vermeld „Door Zijne Majesteit den Koning, hij Hoogstdeszelfs Besluit

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1925 | | pagina 182