99 „in dato 23 Juli 1842, no. 54 is aan den schrijver dezes een „octrooi verleend voor den tijd van 15 jaren, voor de uitvinding „der vuurovens en werktuigen, hierin vermeld". De Z. L. M., althans de Zeeuwsche Commissie van landbouw (en mede de Provinciale regeering door daaraan hare goedkeuring- te verleenen) gaf opdracht aan I. G. J. van den Bosch de meekrap-cultuur en -bereiding in het Fransche departement Yaucluse te bestudeeren. Vergezeld door den ingenieur-architect de Lannée de BétrancoijRt te Goes heeft Van den Bosch zich beijverd een nauwkeurig onder zoek in te stellen en daarvan in Februari 1850 een uitvoerig rapport uit te brengen met vergelijking van de methode dei- cultuur en bereiding in Zeeland. O. Verhagen, fabrikant te Goes en Dr. S. Bleekrode, hoog leeraar te Delft, geven in 1852 uit hunne „Beschouwingen over de meekrap-bereiding". Al deze beschouwingen veroordeelen de wijze van droging der meekrap in den toren en wel omdat 1°. de rook, welke zich uit de steenkolen ontwikkelde, vrij bewoog door de meekrap en daar aan aanmerkelijk schade toebracht, 2°. de verwarming te ongelijk was verdeeld en 3°. de ondoel matige inrichting te groot verbruik van brandstoffen veroorzaakte. Onder directie van O. Verhagen is te Goes eene fabriek voor verbeterde meekrapbereiding gesticht. Deze onderneming, waarin een kapitaal van ongeveer f 300,000 is besteed, is jammerlijk mislukt. Verschillende reden zijn daarvan de oorzaak geweest. Een daarvan, althans naar de meening van den voorzitter van den algemeenen raad dezer maatschappij, was het exentrieke gedrag- van den Directeur Verhagen en moet dan volgens het schrijven van dien voorzitter van 22 October 1856 blijken uit zijn zonder linge kleederdracht zoowel op de tentoonstelling te Oostburg als ter beurze te Botterdam. De zonderlinge kleederdracht blijkt te bestaan uit het dragen van een baard en een hoed (flambard) Te Zierikzee werd in 1851 na zeer uitvoerige besprekingen tusschen den boekhouder van de meestoof „Het Hart", Jonkheer

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1925 | | pagina 183