105 van hard goed, waarvoor f 3,20 per 100 K.G. werd ontvangen, terwijl voor racinevermaling tot hard goed ƒ4,60 werd berekend. Uit de stoofboeken blijkt, dat tusschen de boekhouders overleg werd gepleegd aangaande de tarieven. De 1ste en 2de onderman, de drogersknecht benevens de op en afdoeners of uitsleepers genoten weekloon, maar net loon van den droger bedroeg f 0,40 per 100 K.G. berekend over hard- goed en muilen, van den stamper f 0,35. De levering van olie voor de tuitlampen en vet als smeer middel werd onder den naam „vettewarv" uitbesteed aan den droger voor f 0,26 tot f 0,30 per 100 K.G. en voor racine f 0,20. Het drijven met paarden van het zoogenaamde „gaande werk" of ook wel genaamd het „stoofdrijven" werd jaarlijks uitbesteed tot varieerende prijzen van f 0,75 tot f 0,80 per 100 K.G. Als dit drijfwerk wordt vervangen door de stoommachine, wordt een machinedrijver, onder den naam machinist, aangesteld op weekloon. Als de verbouwer zijn product wenschte te verkoopen, nam hij het monster of de monsters mede ter marktdag te Zierikzee. In de localen, die men beurzen noemde, waren zwart geverfde borden of planken aanwezig, waarop kleine hoeveelheden uit de monsterbussen werden gestort en met den ,,mee" of „monster strijker", meest van zilver, glad gestreken. Na eenigen tijd in het licht te hebben gelegen, werd nagegaan of het monster meer of minder mooi „beloopen" was, m. a. w. of het zich te donker kleurde of de mooie roode kleur behield. Na heel wat loven en bieden werd men het dan eens over den prijs, dien de kooper zou betalen of waarvoor de commis- sionnair of de beurtschipper opdracht kreeg om te verkoopen. De marktdag volgende op de levering werd de partij betaald volgens factuur, waarbij de eigenaardige usance, dat de kooper, en dus niet de verkooper, de factuur overlegde. Factuur van vier vaten meekrap onberoofde, gereed in de meestoof de Zwaan teelt 1846.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1925 | | pagina 189