115
stelijek, gaet hiermede een cathalogus van mij ruien blommen ende
simplicien die ic u.E. des versocht zijnde, alzoo geerne zal inede
deilen, als ic my mijnheere andermael gunstelijck recommandere
in u.E. goede gratie. Godt almachtich biddende u.E. altijts te
continueren de zijnue.
In Middelburcli desen 27en november 1593.
Van u.E. goedgunstige ende bereide vriendt Willem
Jaspekduyn, appoteker, woenende tot middelburcli in
zeelandt op de mert inden gulden mortier, 1593.
u.E. gelieve mv wat saets te senden van dobbel ridderspooren,
daer Sit. Hogelande wel aff voorsien is, inaer nvet gaerene
mede en deilt.
Edele wijse ende hoogheleerde
heere Caeolo Glüsio, jegenwoordelijck
residerende te Ley den.
met een mandeken K.C. francko.
Deze brief dato 27 November 1593 werd den 4en December
te Leiden ontvangen en den 8sten d.a.v. door Glusius beantwoord.
III.
Mijnheere. U. E. brieff van daete den 8en december hebbe
ic ontfangen desen lien ditto, 2) met hetgene u.E. my gesonden
uitgesloten, dat Willem Parduyn achter zijn apotheek een kruidtuin zou hebben gehad,
daarvoor kan daar ter plaatse nooit voldoende ruimte geweest zijn. Mogelijk dat hij er
nog een buitenhuis op na hield en dat daaraan zijn medicinale hof verbonden was.
Hier kan van geen ander sprake zijn dan van Joilan van Hogelande, die
sedert 1580 te Leiden woonde. In zijn brief aan Clusius dato 11 Juli 1592 schrijft
Joh. van Hogelande o. a.„Jay ven une grande variété en mes delphinium a fleur
double, etc". (Zie Istvanffi, OLUSius-Codex p. 252), terwijl Clusius er melding van
maakt in zijn Rariorum, pag. CCVI.
2) Hoe levendig de correspondentie in dien tijd gevoerd werd, blijkt hier wel
duidelijk. Op den brief van W. Parduyn van den 27en Nov. antwoordt Clusius
den 8eu Dec. welk schrijven den lien Dec. te Middelburg wordt ontvangen en den
löen Dec. door Parduyn wordt bevestigd. Dien brief ontvangt Clusius den 20en
Dec. en antwoordt daarop den 22 Dec. d. a. v.