125
was; hem vraegende wat ic van vracht geven zoude, seidde glieeft
dat u gelieft, ic seidde wat zoude ic geven het sal verdorven
wesen, want het is een wortel, ende wasser inne beschaempt dat
hyt zoo lange opgehouden hadde, by seidde daer waere costelijcke
gesteente inne, ende oftet by bestelt hadde ende nyet ter bande
gecommen zoudet mettertijt goet moeten doen hebben, al zoo hebbe
ic een mes genoeinen ende hebbet selfde geopent in presentie van
hem ende zijnne huysvrouwe, alzoo siende datter anders^ niet in
en was, seidde het is verdorven, maer voorwaer ic meynde datter
costelijcke jeweelen inne was, alzoo hebbe hem betaelt, nyet anders
seggende, op een ander tijt moet ghy zoo lange geen goet houdden,
tzy dattet cleyn ofte groot was, ende den brieft', die aen my
quam, was op het doosken gelijk het selfde nu is, ende uwe E.
briefken binnen int doosken met die bulbe ende wat saets gelijek
uwe E. sien suit, die bulbe is geheel verdrocht, mijn heere
gelieft te zien ofter noch yet is twelck geplant mochte werden
van de bulbe, zoo uwe E. gelieft sal se planten met wat vant
saet zoo uwe E. gelieft. Ten anderen hebbe vernoemen diversche
reysen om die rechte waerheyt te weten van den genaemden
liipocrassack4), gelijek uwe E. eene van Sr. Corenhert 2) ont-
fangen hebt, zoo hebbe ten lesten gevonden desen 6en september
twee persoenen, ende elck apart gehoort seyt dattet een boom is
gelijek een palmites 3) ofte daedelboom, groeyende in coronopes 4)
1) Hipocras was een kruidenwijn, die in de middeleeuwen een bijzondere waar
deering ondervond. Hij werd in de apotheek bereid, zoowei van rooden als van
witten wijn, met bijvoeging van suiker en allerlei specerijen en gember. Vervolgens
moest dat mengsel, dat natuurlijk troebel was, door een wollen puntzak lekken om
helder te worden. Die wollen filterzak droeg als vanzelf den naam van hipocraszak.
(Dodonaeus spreekt van „cousse", ed. 1618, pag. 749.) In dezen brief is echter
sprake van een soort van hipocraszak, die volgens informaties van W. Parduyn
afkomstig zou zijn van een palmboom. Deze zelfde inlichtingen heeft Cltjsius later
in zijn Exoticorum plant. hist. cap. Il pag. 4 overgenomen, waar hij ook een
teekening geeft van zoo'n zak, die in zijn bezit was. Het is mij echter niet mogelijk
om vast te stellen wat men daar indertijd ouder verstaan heeft en welke palmboom
(Palma sacciferaP] het zou zijn, die zulke zakken leverden.
2) De hier bedoelde heer Coornhert zal naar alle waarschijnlijkheid Dirck
Clementsz. C. geweest zijn (zie Elias, Vroedschap, Dl. I pag. 31), met wien Clusius
af en toe correspondeerde.
3) D. i. een palmboom.
4) Voor dezen geographischen naam kan ik geen oplossing geven. Clusius licht
nog nader toe dat het een eiland is. (zie Exoticorum) Waarschijnlijk moet gedacht
worden aan een plaats in Afrika.