XII
altaren ter tafel heeft gebracht. In het groote werk over Ro-
meinsche oudheden, dat Dr. Espërandieu bezig is gereed te
maken, zullen bijgevolg onze altaren niet alleen worden afgebeeld
maar over de vindplaats en andere bijzonderheden zal naar
waarheid worden bericht.
Dit bezoek werd eenige weken na dien gevolgd door dat van
Prof. Dr. Schuiten uit Erlangen, dat eveneens de bezichtiging
onzer Nehalennia-altaren tot doel had. Dr. Volgraff, alhier, had
de beleefdheid dezen geleerde bij zijn rondgaan door het museum
de noodige inlichtingen te verschaffen.
In der tijd zijn door mij eerst in bruikleen, later bij bet aan
schaffen der groote vitrine in vollen eigendom aan het Genoot
schap afgestaan alle kleine voorwerpen, als fibulae, sleutels,
ringen enz., die door Domburgsche boeren tegelijk met oude
munten op en in het strand waren gevonden en door mij zijn
aangekocht. De lijst dezer merkwaardige voorwerpjes is nooit
door mij overgelegd. Nu het om persoonlijke redenen mijn
verlangen is, als waarnemende beheerdster van de Steenen Kamer
in dit voorjaar af te treden, meen ik goed te doen, de door
mij geschonken oudheden wat nader te omschrijven.
Het is mij niet mogen gelukken vertrouwbare gegevens te
verkrijgen omtrent de juiste vindplaatsen er van, steeds werd er
om heen gedraaid, daar men concurrentie vreesde. De meeste
voorwerpjes schijnen echter aan den voet der duinen te zijn
opgeraapt, door de zee daarop geworpen, nadat de deksels der
lijkkisten waren weggespoeld erf de inhoud er van verspreid was.
Opvallend is het groot aantal mantelspelden van verschillenden
vorm. De Romeinsche fibulae dateeren alle uit de eerste eeuw
n. Glir. De geheele collectie zilveren en bronzen fibulae is inder
tijd opgezonden geweest naar Prof. Dr. K. Schumacher,
Directeur van het Röm.-Germ.-Central-Museum te Mainz, die
mij in 1901 o. a. het volgende daarover schreef„Ausser
den Notizen, welche ich zu den beiliegenden Yerzeichniss ge-
macht liabe, inöchte ich noch bemerken, dass die Eibeln auf
Karton 57 sammtlich frührümisch sind und dem I Jalir-
hundert n. Chr. angehören. Alle andem Eibeln gehören der
germanischen Ivultur der Völkerwanderungszeit und des friihen