21
een hondert caroliguldens zijn daernaer in baren gelde ter
weescamer gebracht.
In absentie van een griffier
(w.g.) Willem Penne."
Het valt reeds dadelijk in dit stuk op, dat tot voogd van
vaderszijde geen familielid, maar „een goede bekende" werd
benoemd. Een eigenaardig geval, daar toenmaals verschillende
personen met den naam Looef hier woonden en mogelijk tot de
familie van den overledene hebben behoord. Wij kunnen uitsluiten
van de familie Looff slechts verklaren door hun hoogstwaar
schijnlijk te nederigen stand tegenover de meer aanzienlijke familie
Van Horen x) of Van Hoorn. De in de weesakte genoemde
Abraham de Meijer, voogd van vaders zijde, was een voornaam
man, verwant aan menig aanzienlijk burger der stad. Hij bezat
een eigen graf in de Oude Iverk.
De nalatenschap was zeer gering, zoo zelfs, dat het testament door
de weduwe niet is aanvaard en nietig werd verklaard. Looff hoopte
vermoedelijk op beter tijden, daar hij zijn beide kinderen 100 p. vis.
als erfdeel wilde beiuaakt zien. Mogelijke schulden en een langdurig
ziekbed, kosten der begrafenis, enz. hebben zeer zeker het nog
aanwezige geld aanzienlijk doen slinken. Moeder Looff kon niets
meer doen dan beloven de kinderen een goede opvoeding te
zullen geven en ze bij hun meerderjarigheid 60 p. 30 (sic.)
sch. vis. uit te keeren. Onverklaarbaar is ons de laatste regel
„daerop zijn de hierboven gemelde 100 caroligulden in baren
gelde ter weeskamer gebracht". Hoe wij de zaak ook hebben
bekeken en uitgerekend, wij begrijpen dezen post van 100 car.
gulden niet, die daarenboven niet in de weesakte voorkomt. Ver
moedelijk zal hij in verband hebben gestaan met het testament zelf.
In de nalatenschap vonden wij medailles noch stempels vermeld.
Johannes Looff heeft geen mannelijke nakomelingen nagelaten.
1) Een Johan van Hoorn was in 1659 Commissaris van Kleine Zaken, later
werd hij schepen, raad en thesaurier der stad. Hij overleed in 1665. De familie had
een eigen graf in de Oude Kerk.
Pieter van Horen, die zoo als gezegd, de eer genoten heeft een juffrouw Dijvelaer
grafwaarts te geleiden, had misschien een zaak in manufacturen. In 1668 ontving
hij 9:9:6 voor levering van stoffe en stoffacie voor de rokken van de stadsboden.
Zie Kesteloo. Be stadsrekeningen van Middelburg, V11-V1I1, blz. 83.