IX Vooreerst kreeg het bestuur langs verschillende wegen kennis van het blootkomen van fundamenten in het zoogenaamde Wantes- kuipje, een ingeloopen poldertje bij Colijnsplaat op Noord-Beveland. Ik waarschuwde den secretaris der Provinciale Zeeuwsche Schoonheids- en Archeologische Commissie, Dr. Unger, en samen hebben wij onder vriendelijk geleide van den heer L. G. Gelderman, arts te Cortgene, de plaats bezocht, gewapend met eene teekening, ver vaardigd door den heer A. van der Weele te Groningen, die de fundamenten had opgemeten. Deze teekening (zie afbeelding) was mij gebracht door den heer J. de Kruijter, gemeentearchivaris te Goes. Wij vonden in Wanteskuip de steenen substructies van een rechthoekig gebouw, vrijwel naar het Noorden georiënteerd, lang 18,80 M., breed 7,17 M. Het Noordfront was versterkt met twee ronde hoektorens, ieder 2,60 M. in binnendoorsnede. Aan de Zuidelijke Westhoek is volgens de teekening een uitbouw van 2 M. breedte gehecht, maar tijdens ons bezoek was dit niet te consta- teeren. De muur was overal 0,90 M. breed; de resten bestaan uit moppen, lang 28 en 30 c.M., breed 14 c.M., hoog 8 c.M. Op zeer onregelmatige wijze is het metselwerk in elkaar gezet. Minstens vijf lagen steenen bleken nog aanwezig te zijn. Wat was nu de aard en de bestemming van dit gebouw Wanteskuip, waarin het lag, was vroeger grasland en liep onder ten gevolge van een gedeeltelijken dijkval, die volgens vriendelijke mededeeling van den heer A. J. Ridder, dijkgraaf van den Oud- Noordbevelandpolder, te Colijnsplaat, plaats had op 30 October 1909. Het grasland is geheel verdwenen en daardoor zijn de fundamenten bloot gekomen. Doch het is niet de eerste maal, dat op deze plaats iets bijzonders werd gevonden. De kaartverza meling van het Genootschap bevat eene teekening van Dr. J. C. de Man, waarop de ligging wordt aangegeven van eene in 1866 ontdekte „begraafplaats en kapel, vermoedelijk van hef in 1530 overstroomde dorp Hoeke". Uit de teekening blijkt, dat men in 1866 inderdaad een gedeelte der hierboven beschreven funda menten heeft kunnen waarnemen. Jammer genoeg is over deze ontdekking niets te vinden in de notulen van het Zeeuwsch Genoot schap, zoodat wij ons moeten vergenoegen met de aanteekening op het kaartje. Waarschijnlijk heeft deze aanwijzing er den heer

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1925 | | pagina 8