36
Lier en naar Mechelen en rekende voor zijn geheele lange reis
in onze munt f 3,375 aan teerkosten en wagenvrachten
Dit geschiedde echter in 1569, dus 2 jaar nadat deze brief
geschreven is.
Hij was kanunnik van de collegiale kerk 2) en bij is wel de
priester, die het meest zich weert voor de ware of vermeende
rechten van de kerk. Daarbij kwam hij natuurlijk wel eens in
botsing met de overheid, die ofschoon goed Katholiek, lang niet
altijd gezind was te wijken voor de geestelijkheid.
In 1566 klaagde hij dat de stad hem moeite aandoet. Van de
pui van het stadhuis werd verboden hem eenige pacht te betalen.
Om die pacht te ontvangen had men zelfs een ander aangesteld
Jasper Balthen, een man, die altijd de ongeoorloofde „predi
katiën en sermoenen" had bijgewoond en die „weynigli tijds ge
leden zelfs op de wijze der geuzen begraven was".
Dit in de kerkerekening van 1566 3). In dat jaar stierf dus
reeds Jasper Balthen als Protestant. Wat verder van hem bekend
is, doet vermoeden, dat hij geen reclame was voor het Protes
tantisme, maar de mededeeling bewijst, hoe ook bier in bet afge
legen Tliolen de nieuwe leer binnendrong.
De geestelijkheid weerde zich, vond den magistraat te slap en
wendde pogingen aan bij monde van de kanunniken Hendrik
Paschasius, Assuerus Jacobsz. en Jan Coüwegontius om ook
te kunnen optreden in zake „politieke ordonnantie". Maar de
magistraat verhinderde dat 4).
Hu zochten de geestelijken en vooral Jan Coüwegontius het
hooger op. Dit blijkt uit de volgende feiten.
12 November 1566 reisden de beide burgemeesters Cornelis
Cornelisz. de Lange en Cornelis Jansz. met mr. Pieter Rezen
naar Mechelen om in overleg te treden met den stadsadvocaat
aldaar, aangaande de voorgekomen „swarigheden in de Religie".
Daarna ging men naar Brussel, maar daar bleek dat de geestelijk-
beid de Hertogin reeds had ingelicht.
1) A. Hollesteele a. w., blz. 275.
2) A. Hollesteele a. w., blz. 274.
3) A. Hollesteele a. w., blz. 426.
4) A. Hollesteele a. w., blz. 429.
Archief 1926. 3