38 1579 tot vertrek zijn gedwongen. Dat de beide broeders in één stad wonen, doet vermoeden dat bet beiden geboren Tholenaars zijn. En beiden bleven trouw katholiek. Dit is mee te deelen over den schrijver van den brief. Nu iets over den inhoud. III. Wij hebben reeds vernomen den naam van den baljuw Francis Hezen. In plaats van twee schepenen gaan twee burge meesters met hem mee. Deze baljuw kreeg zijn ambt in 1550. Toen werd hij ook rentmeester van Tholen x). Hij behoorde tot een der aanzienlijkste geslachten, was zeker van 1560 tot 1569 baljuw, daarna weer van 1579 tot 1586. Hij was zeer rijk, had landerijen in erfpacht van de Heilige Geestmeesters te Beimerswale en was rente schuldig aan de West munsterkerk te Middelburg -). Het doel van Oouwegontiüs met zijn klacht was beteugeling van de ketterij en de gehoopte bepaling dat „ons deken zal comen bedienen syn curie". Wanneer men dit kleine zinnetje leest, dan is men natuurlijk geneigd om dit „ons" te betrekken op Oouwegontiüs en Schipman beide. E11 dan zou dus de beteekenis zijn dat een deken, lid van de Jezuietenorde, in Tholen zou moeten komen. Maar toch is dit onmogelijk, want niet te begrijpen is dan, dat men spreekt van Tholen als van de curie van dien onbekenden Jezuiet en men zou verplicht zijn tot de onbewezen en onwaar schijnlijke hypothese, dat ook Jan Oouwegontiüs een Jezuiet was. Bovendien wordt in dezen brief ook gesproken van „ons baillu" terwijl onder dat „ons" Schipman niet kan begrepen zijn. Wij hebben dus te denken aan den gewonen deken van Tholen zelf en gelukkig weten we hiervan eenige nadere bizonder- heden. Het bericht dat het meest van belang is, luidt aldus3): 1) A. Hollksïelle a. w., blz. 3S5. 2) J. P. y. Visvliet, Inventaris van hei Oud-Archief van Zeeland, Dl IJ, blz. 403 409 en 414. 3) A. Hollestelle a. w., blz. 428 en 429.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1926 | | pagina 105