40
Anders zou Couwegontius niet zoo voor zijn terugkomst ge
ijverd hebben. Zeker, reeds lang was hem de stad ontzegd, maar
dat kan juist zijn, omdat hij evenals zijn kanunnik Couwegontius,
de houding van de stad te slap vond en in zijn ijver te ver
gaande, moest worden ontpoorterd.
Het eenige wat voor Protestantisme pleit, is zijn testament,
waarbij de Protestantsche kerk zoo wordt bevoordeeld. Maar ik
heb sterk den indruk, dat hij dit testament vi coaetus heeft ge
maakt. De Protestantsche kerk beweerde te zijn de erfgename
van al de rechten en eigendommen van de Roomsche. Dit blijkt
uit een onderzoek naar verkocht kerkzilver in het jaar 1581.
Dit zilver was te gelde gemaakt juist door onzen Deken en het
geld ervoor was uitgezet bij en de rente was genoten door den
schrijver van onzen brief, Jan Couwegontius j). Dit verkoopen
van het kerkeigendom was geen daad van anti-Katholicisme, maar
van anti-Protestantisme. Daardoor wilde men het geld aan de
onwaardige kerk onthouden en den waardigen priester Jan Couwe
gontius, een tractement verzekeren. Ik wreet niet of de eigen
dommen van priesters 11a hun dood dikwijls aan de kerk kwamen.
Als dat zoo is, dan zou dit is natuurlijk slechts gissing
de kerk het eigendom van Jan Pasciiasius met schijn van recht
als haar eigendom hebben kunnen decreteeren.
Dat de zaak van het testament niet geheel in orde was, moge
ook blijken uit liet vele gehaspel tusschen de kerk en het College
„Standonck" te Leuven.
Wat daarvan zij of Pasciiasius aan het einde van zijn
leven Protestant is geweest, ja dan neen in het jaar 1567
was hij het beslist niet.
Couwegontius spreekt ook over de ketterij en vertelt zelfs van
iemand, die in de schuren werkte, zelf „een weerlic persoon synde".
Dit was dan de broer van den schout. Als wij den naam van
dien schout wisten, dan wisten wij ten minste iets. Maar de schout
van dat jaar is niet bekend.
In 1560 was schout Henri Pigger. In 1567 betaalde poorter
recht Laurens Resen, die zeker schout was tot 1575 en waar-
1) A. Hollestelle a. w., blz. 450454.