41
schijnlijk van 1567 Toch lijkt het ine niet waarschijnlijk, dat
hij in Januari of Februari reeds schout was. De propagandist voor
de nieuwe leer was Mr. Jam Versteech, pastoor te Scherpenisse 2).
Van hem is buiten zijn vonnis van verbanning niets met
zekerheid bekend. Zelfs zijn naam komt in de kerkregisters van
Scherpenisse niet voor. Dus is ook onbekend, wanneer hij pastoor
is geweest en wanneer afvallig geworden.
Verder kenden we onder de Protestanten reeds den genoemden
Jasper Balthen en nog worden vermeld: Claas de Nayeii,
Baltiien Hubrechts, Cornelis de Cuyper en Johan Dingemans 3).
Misschien is een van de laatste vier de broer van den onbe
kenden schout, maar niets is met zekerheid te zeggen.
Dit is hetgeen als commentaar op den brief is te geven. Wat
wij uit den brief als geheel leeren is dit, dat Schipman zich niet
bepaalde tot Leuven, waar hij de ketterij met het woord bevocht,
maar dat hij ook de in nood zittende geestelijken met raad en
aanbeveling ter zijde stond.
Dat hij Couwegontius kende en geholpen heeft, is een feit.
Hoe hij hem heeft leeren kennen, is niet duidelijk. Wel scheen
de verhouding intiem en gewichtig. Ten minste de ijverige Coüwe-
gontius haast zich van Brussel naar Tholen en belooft binnen
10 of 12 dagen weer terug te zijn.
Is misschien het latere opontbod van den Thoolschen magistraat
naar Brussel ook te wijten aan de bemoeiingen van Schipman?
Dit is alles wat we kunnen doeneenige vragen stellen.
Deze brief is niet alleen een bijdrage tot de geschiedenis van
Tholen, het is meer, het is een specimen, hoe de Jezuieten
plachten te werken in het belang van de kerk.
De geschiedenis van de Jezuietenorde in ons vaderland is zeer
onvoldoende bekend. Veel is er te vinden in de „Rheinische
Akten", reeds meermalen geciteerd. En daaruit zien we, dat het
1) Schriftelijke mededeeling van den heer A. Hollestelle.
2) Sententiën van Alva blz. 179, 180. 235.
A. Hollestelle a. w., blz. 234.
W. en J. Nte Water. Kort verhaal der lie formatie van Zeeland in de 16de eeuwe.
Middelburg 1766 blz. 95/96.
3) A. Hollestelle a. w., blz. 433435.