4
oud en ziekelijk; hij overleed eenige jaren later. Maar de ver
klaring vinden wij in het feit, dat het werk van Pola.no in de
laatste jaren zon worden waargenomen door zijn assistenten Tréub
en Korteweg. Korteweg was twee jaren eerder in Leiden ge
komen dan Treub en Bolle, maar zij waren als oudere studenten
steeds meer met elkaar bevriend geraakt, en aldus werd Bolle
ook meegesleept in de bijzondere voorliefde voor de heelkunde.
In 1878, vijf jaren na zijn komst, en kort voor dat Polano
werd opgevolgd door Van Iterson, verliet Bolle als arts de
Universiteit en vestigde zich in het begin van 1879 te Middelburg.
Waarom daar?
Er was hier ter stede behoefte aan een jongen arts en llr. J.
P. Berdenis van Berlekom, toen een 47-jarig man, die na de
komst van zijn zoon in 1888 zou worden aangeduid als de oude
Van Berlekom, schreef aan Prof. Huet of deze niemand had
die geschikt was. En zoo kwam Bolle hier.
Reeds direct werd hij benoemd tot stadsdokter, en weldra,
1 Juni 1879, tot chirurg van het Gasthuis, na het overlijden
van J. E. Risseeow.
Deze laatste mededeeling moge ons tegenwoordig heel gewoon
in de ooren klinken, maar in 1879 was die benoeming van een
academisch gevormd man als Bolle tot Gasthuis-chirurg verre
van gewoon. Het chirurgijns-werk was in handen der plattelands
heelmeesters, de leerlingen der klinische school, gelijk Risseeuw
dat ook geweest was. De academisch opgeleide doctoren verwaar
digden zich niet dat werk te doen.
Maar Bolle kwam uit Leiden met eerbied voor de nieuwe
heelkunde en legde daarvan dadelijk getuigenis af. Het mag
worden vastgelegd in de geschiedenis der geneeskunde in Zeeland,
dat Bolle de eerste universitaire dokter was die de heelkunde
zijner waardig achtte. Wat natuurlijk niet verhinderde dat vrien
dinnen van de jonge Mevrouw Bolle-Mulock Houwer haar
vroegen hoe het nu toch mogelijk was dat haar man zulk werk
wilde doen.
Het behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat Bolle behalve
chirurg ook huisarts was, want als bron van inkomsten had de
toenmalige heelkunde niet veel te beteekenen. Des te meer echter
Archief 1926 1