51 dewelcke al, belieft bet Godt, binnen vier ofte vijff dagen naer de toecomende weecke gesloten sullen worden. De dicage sal lioocli coomen te stane overmits het cleijn getal van de gemeten, die men meijnt binnen te sullen vallen, als omtrent acht hondert ge meten. Wij en weten noch niet wat landen wij daer an sullen hebben, overmits die van Sinte Pieters (te Gent) metten gouver neur van Isendijcke boven ons contract hebben gehandelt over j o haere landen ende thienden. Wij hebben den laetsten Meije, te weten ick ende uwen ooin Gats met sijne huijsvrouwe, opt castel binnen Isendijcke bij den heer gouverneur te gaste geweest ende hij heeft weder den den ende 4en deser uwen oom vergast tot Middelburch. Wij en souden niet gaerne met hem in eenige con testatie comen maer liever wat cederen van onse gerecliticheijt." Wie uit deze brieven leest hoeveel er geprocedeerd werd, kan zich niet verwonderen, dat de familie Cats alle twistgedingen wenschte te vermijden, die niet strikt noodzakelijk waren. 10 Juli 1615 is Corselis op het Heerenhuis „in onse dijckage van Oos- burch, genaempt Graelf Henricx polder" en schrijft vandaar aan zijn zoon: „Nu wat aengaet de dijckage alhijer, die is, Godt de Ileere sij eeuwich gelooft, opten selfden dach als de date van uwen brieff, wesende den vierden deser, ontrent den twee uren naer middach met voorspoet uut het soute in het versche gebracht ende tot noch toe met sijne Majesteits (Gods) liulpe verscli be houden. Sullen nu mettertijd deselfde overal doen versacken also dat gliij, over een maent hier comende, een nieu lant suit mogen sien". Over het leven vol afwisseling op de huizen te Groede en te Oostburg deelen de brieven verder allerlei bijzonderheden mee. In den zooeven aangehaalden brief schrijft Oohnelis nog„Louwijs pnitquijn ende sijn huijsvrouwe sijn hijer bij ons geweest met Quelujnken Jobs, sijn schoondochter, ende sijn gisteren met mijn huijsvrouwe gereijst om de stad Brugghe te besijen ende tlant aldaer. Wij hebben op onse hoeve te Groede wel veertich personen opt maeltijt van onsen thijenden geliadt, daeronder veel gelande,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1927 | | pagina 133