122
dat overigens van het materiaal gemaakt is, wel is te verwonderen.
Zeer zeker zal de kerk van Nieuwlande ook grafsteenen hebben
bevat. Daarvan is echter geen enkele meer te vinden, terwijl
evenmin bekend is, waar ze zijn gebleven.
Reeds vele jaren wordt het terrein van Nieuwlande, vooral in
de zomermaanden, bezocht door personen, die, belust op liet vinden
van voorwerpen van oudheidkundige waarde, de bouwvallen door
woelen en daardoor oorzaak zijn, dat steeds meer resten en sporen
van vroegere woningen worden vernield. Ook het kerkhof is zulk
een veld van exploratie-woede dezer moderne schatgravers. Natuur
lijk wordt er bijna niets gevonden, tenzij door degenen, die komen
voor een schedel of zelfs voor een volledig geraamte. Geen wonder,
dat het voormalige kerkhof is bezaaid met doodsbeenderen, die
een waardevolle doch lugubere aanhechtplaats opleveren voor de
alikruiken of „krukels".
Volledigheidshalve moge hier nog het weinige, dat uit de ge
schiedenis der kerk bekend is, worden gememoreerd.
De naam Nieuwlande wordt het eerst genoemd als „Nova Terra"
in het jaar 1238. (Zie Bijdragen en Mededeelingen van het His
torisch Genootschap te Utrecht, Dl. 47, 1926, waarin: H. Obeeen,
Onuitgegeven Oorkonden, betreffende Zeeland uit de 13e eeuw,
p. 186).
Als parochie wordt het bekend in 1242 (L. Ph. O. v. d. Bergh,
Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Dl. 1, no. 389). Er is
daar sprake van „parochia que dieitur Nova-terra".
De kerk als gebouw wordt genoemd in 1258. (Zie F. V.(an de
Putte) et C(arton), Ghronique de TAbbaye de Ter Doest, Bruges,
1845, p. 14 en 15, en Leopold van Hollebeke, Lisseweghe, son
église et son abbaye, Bruges, 1863, p. 82, waarin verwezen wordt
naar de tot nu toe onuitgegeven oorkonde no. 888 in het Archief
van het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge).
Uit het bovenstaande volgt dus, dat in het midden der 13e
eeuw onbetwistbaar zeker een kerk te Nieuwlande stond, (al wil
hiermee niet gezegd zijn, dat van die kerk de hier besproken