34
colleges in Holland en Zeeland zullen twee raden uit de
andere provincie worden opgenomen (ter controle op de
wederzijdsche gestie. 1)
2o. Rekening van de c. en 1. aan de Generale Staten.
3o. Separatie in Zeeland van de Gecommitt. Raden
(Gedep. Staten) en het Coll. van de Admiraliteit (tot hiertoe
dezdfde personen) en ambulante Commissarissen-generaal.
4o. Vergadering van de gemeenschappelijke Staten van
Holland en Zeeland (ingesteld bij de Unie van Dordrecht
1576) voortaan jaarlijks.
Op de punten 1 en 3 kom ik onder ander hoofd terug.
De onderhandeling eindigt 27 Jan. 1596. De Hollandsche
deputatie vermindert nog haar eisch in dier voege, dat in
het Zeeuwsche College zal zitting nemen één raad van andere
gewesten in plaats van twee (punt 1), doch vasthoudt aan
punt 3 2
Den 7den November (R.G.P. 62, blz. 266) doen diezelfde
gecommitteerden rapport en verzoeken opdracht „mits de
oppositie van Zeeland" wat verder te doen. Besloten werd,
nogmaals naar Middelburg te schrijven en tegelijk den
Commis-Gen. in Zeeland3) Suick op te dragen, op zijn eed
aar de Staten-Generaal te melden, welk gevolg Zeeland aan
een en ander heeft gegeven. H.H.M. probeeren het telkens
net een nieuwe autoriteit20 en 21 Nov. (blz. 271 en 272)
twee klachten van de Admiraliteit te Rotterdam over heffing
van het halve licent van goederen, die overeenkomstig het
prov. accoord te Rotterdam reeds geheel waren verlicent.
De Staten-Generaal beslissen, daarover opnieuw naar Zee
land te schrijven, waartegen de afgevaardigden van Zeeland
echter protesteeren zij beweren, dat zij eerst hun principalen
1) Zie bij De Hullu blz. 47, over den tegenstand der Zeeuwen in de
toepassing van net plakkaat der Staten Generaal van 24 Juli 1596,
de vaart verbiedende op Calais, Grevelingen, Duinkerken, Mieuwpoort en
Sluis.
2) De scheiding van gecommitteerden van Zeeland en het Coll. ter
Adm. van Zeeland had reeds eerder punt van geschil uitgemaakt, zie
De Hullu, blz. 26.
3) De Commies-Generaal was de hoogste administratieve autoriteit
m de Admiraliteit, die in tegensteHïng tot de overige uitvoerende ambte
naren, eed moest doen niet aan de provincie, maar aan de Admiraliteit.
Gr. PI. B. I, 2274, Ord. Leycester 30 April 1586, conform de regelingen
van 1581 en 1584.