36
Het had zich inderdaad gehouden aan de in Januari 1596
gemaakte afspraak. Heit had den door de Hollandsche Staten
(schrijven 4 Mei 1596) aangewezen gecommitteerde tot den
Zeeuwschen raad Corns. Franssen Wittensen, na vertoon
van diens commissie van de Heeren Staten-Generaal, toege
laten in de Admiraliteit (Not. Zeeland 13 Juni 1596,
biz. 165). Doch toen het eindelijk zelf ook zijn gecommitteer
den in de Hollandsche admiraliteiten aanwees, werd dezen
aldaar geen toegang verleend. (Vgl. o.a. Not. Zeel. 24 Oot.
1596, biz. 334). Zeeland dreigt nu, ook Wittensen niet meer
toe te laten „en wat belangt Gedeputeerden van de Generale
„Staten die „lest" hier geweest zijn en waarvoor deze 7 Oct.
„admissie vroegen", wordt 14 Nov. besloten te persisteeren,
dat de Admiraliteit in samenstelling blijft zooals zij is
Wibtenssen zou niet worden toegelaten, zoolang de Gecom
mitteerden van Zeeland niet in de Admiraliteit van Holland
toegelaten werden.
Toelichting over die weigering van de Zeeuwsche leden
in de Hollandsche Admiraliteiten heb ik nergens kunnen vin
den, doch hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, dat over een
zoo concrete bepaling misverstand heeft kunnen bestaan
uit eenige berichten in de R.G.P. krijgt men toch den indruk,
dat de Zeeuwsche voorstelling van zaken niet geheel klopt.
De moeilijkheid bij het beoordeelen van al deze vraagpunten
is telkens weer, dat er zoo hemelsbreed verschil was tusscher;
theorie en praktijk, en dat er telkens wel besluiten zijn ge
nomen, welke men achterna niet nakwam.
En nog iets anders, waarmede men bij de bestudeering
''ai' deze en dergelijke toestanden telkens te kampen heeft
men kan den draad van een onderwerp in één bepaald
l'ecueil niet vast houden, maar moet trachten, nu hier dan
daar, iets op te sporen en den trait d'union, die de deelen
verbindt, te vinden.
Het Zeeuwsche standpunt, wat deze kwestie betreft blijk
baar klakkeloos door Paulus nageschreven, is, dat de admira-
li'teitscdlleges tot 1597 waren Provinciale colleges, waarin al
leen door Zeeland benoemde raden zitting hadden. Vast
staat verder, tegen de bewering van Paulus als zou invorde
ring tot dien geschied zijn door Provinciaal beëedigden, dat al
thans de commies-generaal eed van de Staten-Generaal moest
ontvangen (zie de placcaten geciteerd op biz. 34) en ook
werkelijk ontving (zie den brief van Suyck, biz. 34 ge-